De sociale partners in Suriname zitten op een lijn wat betreft het invoeren van een minimumloon in Suriname. Eerder maakten wij summier enkele kanttekeningen met betrekking tot het concept dat nu bij DNA ligt. Deze kanttekeningen zijn gisteren aan de orde gekomen en zelfs hier en daar overgenomen. De commissie van rapporteurs heeft zich over enkele punten ‘unaniem’ uitgesloten. Wij plaatsten onze kanttekening met betrekking tot het invoeren van een minimumuurloon voor zowel personen, die tegen betaling een dienst verlenen of arbeid verrichten. Dus de regering wil niet alleen loontrekkers, maar ook dienstverleners dekken met deze wet. Nu blijkt dat deze toevoeging er niet was bij de oorspronkelijke wet. De Ravaksur heeft zich uitgesproken tegen het opnemen van ook kleine zelfstandigen in deze wet. De werknemers kunnen zich via hun bundeling (Ravaksur) uitspreken over hun rechtspositie, de kleine zelfstandigen niet omdat ze informeel zijn voor een deel en ook nog over de brede linie niet gebundeld. Het punt van de leden Misiekaba en Castelen in lijn met de opvatting van de vakbeweging, is terecht. Op zich is het uitbreiden naar kleine zelfstandigen een opmerkelijke zaak, zeiden wij eerder, omdat het niet bekend is dat dienstverleners zwaar gebukt gaan onder lage vergoedingen, integendeel. We schreven voorts het volgende. ‘Het voorstel zal dus kennelijk zo werken dat men bij het onderhandelen over een fee voor een te verrichten dienst, niet lager mag gaan dan een bepaald bedrag per uur. Men is uitgegaan van een overwicht in de dagelijkse praktijk voor degene die een dienst vraagt boven degene die een dienst aanbiedt. In de praktijk lijkt dat omgekeerd het geval te zijn. Dat geldt ook bijvoorbeeld voor aannemers die werken tot stand brengen. Aan zelfstandigen wordt overigens geen loon uitbetaald, maar een vergoeding die elke andere naam kan dragen. Hogere overeengekomen uurlonen blijven bestaan. Een verbod zal worden ingevoerd om al dan niet door tussenkomst van derden, te arbeiden, arbeid te laten verrichten of diensten te laten verlenen tegen een uurloon, dat lager is wat de wet zal voorschrijven.’ Wij spraken ons ook uit over het bij staatsbesluit vaststellen van de hoogte van het minimumloon. We schreven dat het opmerkelijk is ‘dat het minimumuurloon bij staatsbesluit zal worden vastgesteld, dus eigenlijk krachtens een besluit van de regering zonder tussenkomst van DNA’. Dat maakt het systeem aan de ene kant flexibeler, maar aan de andere kant ontbeert DNA dan de beïnvloedingskracht.
Uit de behandeling van de conceptwet blijkt dat ergens in de RvM – waarover overigens veel heisa was in de samenleving – de aanduiding ‘minimumloon’ die door de regering was gebruikt, is vervangen met ‘minimumuurloon’. Op zich is er in het geheel niet nuttig geweest om de naam van de wet te veranderen met de toevoeging ‘uur’. Het is in minimumloonwetgeving voor praktische redenen onvermijdelijk dat men op gegeven moment moet vastleggen ook een minimumuurloon. Naast een maandloon voor mensen met een volle dagtaak voor een volledige werkweek, moet het mogelijk zijn om voor personen die minder lang per dag en per week werken een minimum te kunnen vaststellen. De aanduiding is dus tautologisch van aard en overbodig. Ook zijn de bedragen uit de wet gehaald in tegenstelling bijvoorbeeld met de wetgeving in andere landen. Hierboven zeiden we hierover het een en ander, maar de regering had uit eigen ervaring moeten weten dat al zeker 8-9 jaar DNA principieel niet meegaat met zulke constructies, waarbij men DNA inspraak ontneemt en uitsluit voor het meest principiële. De DNA wil de lijn voortzetten en de commissie wil dus bedragen zien. Dat betekent dus dat het heikele punt van het noemen van het kind bij de naam niet uitgesteld gaat worden. Men wil dus weten en meebeslissen waar het echt om gaat. Een commissielid noemde als een ander verschil dat de wet compacter is en dat verduidelijkende bepalingen over o.a. de reikwijdte van de wet zijn weggelaten. Dat maakt deze wet, die komt met een nieuw concept in onze samenleving, dus onduidelijker. Een ander verschil met het oorspronkelijke voorstel is dat zelfstandigen erbij zijn. Daarover maakten we ook onze opmerkingen hierboven. Een punt dat gisteren is gemaakt is in verband met het doel van de wet en wel wat Surinamers vanwege hun gewoonten en tradities gebruiken om in leven te blijven. Er is gevraagd naar een consumptiepeilingsonderzoek. Men vindt dat zolang dit inzicht over consumptiepatronen niet bestaat, men niet gegrond een uitspraak kan doen over de hoogte van het loon. Terecht is ook de opmerking die ernaar verwijst dat de regering een uitspraak moet doen over de relatie tussen het bestaansminimum (armoedegrens?) en de hoogte van het minimumloon. Moeten die twee overeenkomen of moet het een percentage zijn daarvan. Het voorstel is gedaan om eerst een ‘Wet Minimumbasisgoederen’ vast te stellen. Ook is gevraagd naar een uitspraak van de regering over de verhouding van het minimumloon in de publieke sector en dat in de private sector. Het voorstel is voorts gedaan om een bestaand instituut te belasten met de functie van de Loonraad. Men denkt aan de SER, die nagenoeg niet functioneert, of het AAC waarvan het daadwerkelijk functioneren niet exact bekend is, maar wel van een lagere rangorde is. Belangrijk is ook de opmerking dat het vaststellen van de hoogte van het minimumloon en de procedure daartoe in de wet moet worden vastgelegd. Kennelijk in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen is opgemerkt dat een opdrachtgever zich verplicht moet voelen om bij een aannemer erop toe te zien dat hij inderdaad het minimumloon betaalt. Het is buiten kijf dat een standaard met betrekking tot beloning moet komen om lage inkomensgroepen te beschermen, maar daarvoor zijn nog aanpassingen nodig. De issue van productiviteit moet ook worden meegenomen.