Hoewel wij veel sentiment ervaren bij de levensloop van onze voorouders, concentreren wij ons vooral op het vooruitstreven dat wij van onze ouders en voorouders hebben meegekregen. Hierover het volgende. Het gaat om het vooruitstreven, de mobiliteitsdrang die eens behoorde tot onze voorouders die van India naar Suriname gingen en van ons en onze ouders die van Suriname naar Nederland kwamen. Wat hebben we meegekregen van onze voorouders uit India en van onze ouders uit Suriname? Wat hebben we meegenomen naar Nederland? Hoe vertaalt dat zich in de praktijk en welke relatie is er te leggen met parasuïcide en suïcide onder Hindostanen? Dit zijn ingewikkelde vragen waarop iedereen vanuit zijn of haar invalshoek een ander antwoord zal formuleren. Gaarne deel ik met u mijn visie op deze vragen.
In de afgelopen jaren heb ik mij bezig gehouden met verschillende onderzoeken. Ik heb onderzoek verricht naar de opvoedingsstrategieën onder Hindostanen, naar hun onderwijssuccessen, naar emancipatie van Hindostaanse vrouwen en naar huiselijk geweld onder Hindostanen. Momenteel ben ik bezig met een onderzoek naar homoseksualiteit onder Hindostanen. Ik doe geen onderzoek naar de omvang van de diverse vraagstukken. Maar ik ga graag bij vraagstukken de diepte in, ik ben geïnteresseerd in patronen, in mechanismen. Door onderzoek naar uiteenlopende onderwerpen, heb ik het verband kunnen zien van dezelfde mechanismen met verschillende vraagstukken. In één uur tijd kan ik niet alles behandelen. Dus heb ik een selectie gemaakt. Ik begin met een klein stukje migratiegeschiedenis. Vervolgens ga ik in op de situatie in Nederland na migratie. Ten slotte ga ik in op de vraag welke oplossingen ik zie voor de suïcidekwestie onder Hindostanen.
De migranten die van India naar Suriname gingen worden vaak beschreven als landbouwers, een redelijk homogene groep. Als we naar de diverse literatuur kijken zien we echter een diversiteit onder hen: alle kasten waren vertegenwoordigd (hoewel onevenredig), mannen die geld wilden verdienen, mannen die avontuur zochten, plattelandsarbeiders, stadsmensen, vrouwen die met hun partner meegingen, vrouwen die alleen waren en toekomstmogelijkheden zochten en ook prostituees die booming business zagen in de medemigratie. Al deze mensen hadden één doel voor ogen: zij wilden werken aan een betere levensstandaard en waren bereid daar een hoge prijs voor te betalen. Wij zijn nazaten van ambitieuze Hindostanen. In Suriname vond een zekere homogenisering plaats. Iedere Hindostaan werd aan het werk gezet in de landbouw en daar
contractueel toe beperkt. Iedereen moest de handen uit de mouwen en letterlijk in de landbouwgrond steken. Na de contractperiode vond een belangrijke ontwikkeling plaats: de contractarbeiders moesten op een andere manier aan de koloniale grootgrondbezitters gebonden worden. Dus boden de landeigenaren hen grondgebied in erfpacht rondom hun eigen landbouwgrond. Dit waren enorme lappen grond waarop de Hindostanen hun eigen rijst, groenten en fruit konden verbouwen. Zij hadden daarnaast genoeg tijd voor het landbouwwerk op het erf van de grootgrondbezitters. Dit was een bindmiddel. In 1928 volgde beleidsmatig een volgend bindmiddel. De jongere zonen in veel gezinnen werden door hun herkomstgezinnen vrijgepleit om in de stad naar school te gaan. Zij ontwikkelden zich tot transporteurs en verkopers van hun vaders rijst, groenten en fruit. De grootgrondbezitters zagen concurrentie ontstaan. Mede hierdoor veranderde het onderwijsbeleid. We zien in deze periode op het platteland het beperkt lager onderwijs ontstaan. Deze scholen waren ingericht om mensen te leren lezen, schrijven en rekenen. Meer was niet nodig voor landbouwers. Deze situatie duurde voort tot 1948, waarna langzaam de ene na de andere basisschool weer werd ingericht als volwaardige basisschool. Veel Hindostanen zijn dus door verschillende ontwikkelingen heel lang plattelandarbeiders en plattelandbewoners gebleven. Enerzijds zien we binding aan het platteland als gevolg van eigendomskwesties, anderzijds als gevolg van het overheidsbeleid.
In Suriname kenden de meeste Hindostanen andere levensomstandigheden dan in Nederland. Zo was het gezinsleven opgebouwd in een hiërarchisch meergeneratiehuishouden. De leden waren economisch afhankelijk van elkaar en kenden een strakke taakverdeling. Het leven in grootfamilieverband veranderde hooguit in een ‘modified extended’ familieverband. Dit betekent dat zonen na hun huwelijk een huis bouwden op het erf van hun vader. Zij bleven bij elkaar wonen. De economische afhankelijkheid, hiërarchische relaties en sociale controle bleven. De opvoedingsstijl was overwegend autoritair, waardoor er ook zeer beperkte communicatie was tussen generaties. De communicatie tussen verschillende hiërarchische relaties was ingericht volgens allerlei impliciete sociale codes. De opvoeding kende ook vooral impliciete normen. Er vond zelden explicitering plaats van de normen. Je leerde door vallen en opstaan wat mocht en wat niet mocht. Zonen werden opgevoed tot onderdeel van het grootgezin, zij waren de erfgenamen en zouden onderdeel blijven van het economisch meergeneratiegezin. Dochters gingen na hun huwelijk met hun man mee en waren afhankelijk van de verdiensten en erfenis van hun man. Hindostanen regelden het erfrecht langs patriarchale lijn. Vrouwen waren op alle mogelijke manieren afhankelijk van hun man en schoonfamilie. Zij waren vaak niet toegerust voor een zelfstandig bestaan en een makkelijke prooi voor wantoestanden. Zij genoten vaak weinig of geen ruimte voor hun individualiteit of om op te komen voor zichzelf. Deden zij hun mond open, dan werd deze even snel gesnoerd. Dat veel ouders hun gehuwde dochter niet terug wensten was een vrijbrief voor de man en schoonfamilie om haar naar eigen dunken te bejegenen. Soms ging dit goed, maar soms ook niet. Ik heb in interviews de meest gruwelijke mishandelingen gehoord. Zo zijn vrouwen zo zwaar mishandeld dat tanden uit de mond geslagen werden en het ongeboren kind te vroeg uit de baarmoeder geslagen werd. Zij moesten ook na dergelijke mishandelingen het bloed wegvegen, het kind opruimen, hun mond houden en doorgaan met hun huiselijke verplichtingen. Zij noemen het een miskraam en wij met onze verwesterde oren hebben daar hele andere beelden bij. Ook waren er vrouwen die verlaten werden door hun man. Het heeft geen zin om al deze mannen over een kam te scheren of te veroordelen. Vanuit onze positie kennen wij de geschiedenis, situatie of motivatie van deze mannen niet. Maar door de afhankelijke positie van vrouwen konden hun mannen komen en gaan wanneer zij wilden, de vrouwen konden immers niet anders dan wachten op de kostwinner. Wanneer mannen te lang wegbleven of gewoonweg niet meer terug kwamen, moesten vrouwen ten einde raad hosselen om hun kinderen te voeden. Steun van de buren hield natuurlijk
ook een keer op. Moeders hebben hand en spandiensten verricht, het erf van buren verbouwd etc. om hun kinderen te voeden. Zij hebben met hun kinderen in de open lucht geslapen, seksuele diensten verleend aan mannen om hun kinderen te kunnen voeden. Helaas gebeurden deze zaken allemaal ook waar kinderen er getuige van waren. Kinderen droegen zodra zij maar ergens aan de bak konden, bij aan de kostwinning, op zeer jonge leeftijden. Deze vrouwen behoren tot de generatie van onze moeders. Velen konden niet ontsnappen aan hun beroerde levensomstandigheden. Het waren de moeders die tot wanhoop en gekte toe voor hun kinderen bleven zorgen. Suïcide was voor sommigen een ontsnappingsstrategie. Ik zeg hiermee niet dat alle Hindostaanse migranten deze ervaringen hebben, maar wie het niet hebben ervaren, hebben het in hun omgeving mogen aanschouwen of gehoord. Welke familie kent geen vrouwen die dergelijke omstandigheden hebben meegemaakt? Onder de generatie die naar Nederland migreerde behoren ook kinderen van deze moeders, die uit liefde en loyaliteit hun moeders imago en eer hoog houden en hun diep verscheurende herinneringen stil houden. Echter van verwerking is maar zelden sprake. (wordt vervolgd op woensdag 9 juli)
dr. Anita C. Nanhoe