De onderminister van LVV, eerder in dezelfde positie op OW, komt eindelijk weer in het nieuws voor haar verrichtingen, alleen hebben deze weer niets te maken met uitvoering van haar ministeriele verantwoordelijkheid en nu naar het schijnt ter zake laakbaar gedrag. Deze vrouwelijke politicus profileerde zich eerst nationaal voor de verkiezingen toen haar partij haar naar voren schoof om te tonen dat er jong kader in de partij zit. Kader is toen in enge zin gelijkgesteld met ‘het hebben van een universitaire graad’. Intussen is wel duidelijk – afgaande op de verrichtingen van DNA-leden en ministers en andere burgers in hun maatschappelijk functioneren – dat het puur hebben van een academische graad nog geen garanties biedt voor een functioneren met een hoog denkvermogen. Het hebben van een batterij afgestudeerden is daarom ook geen garantie of graadmeter als het gaat om de intellectuele capaciteit van een politieke partij. In de debatten die volgden op tv voor de verkiezingen van 2010 bleek inderdaad dat het hebben van een titel nog niet betekende dat men te doen had met een intellectueel, een wetenschapper of functioneel hoger kader. Rond de verkiezingen werd ook duidelijk dat een aantal personen koste wat kost ging voor een ministerspost, dus ongeacht de prijs. Enkele namen deden de ronde in de wandelgangen. Na de verkiezingen bleek dat de betrokken partij zich in alle bochten wrong om deze betrokken politicus tot minister desnoods onderminister te maken. Deze wens had helemaal niets te maken met enige ideologische of beleidsdroom van de partij, als er überhaupt gesproken kan worden van een zodanige droom. Het had puur te maken met privileges en indruk maken op minder ontwikkelde delen van de partijaanhang. Al gauw viel de uitdrukking ‘spek en bonen’ en ‘fu soso’ in het kader van deze en nog een andere onderminister. Degene die zijn waardeoordeel onverbloemd gaf in DNA – ook betreffende een eigen partijlid – was niemand minder dan de president. Dat betekent dat de zaak toen al tijdens de algemene politieke beschouwingen eind 2012 behoorlijk uit de hand was gelopen. De politicus moest ergens in geschoven worden, ongeacht vakkennis, beleidswens of noodzaak. Het resultaat was een werkeloze hoog betaalde ambtenaar die niets mocht en toevallig op de betreffende plek en op de betreffende tijd ook niets kon. Maar ze moest onderminister blijven, dus werd ze overgeplaatst naar de veiligere LVV waar een partijgenoot de scepter zwaait. Beticht worden van ‘geen meerwaarde toevoegend’ en toch door blijven gaan zegt iets over de wijze waarop bepaalde partijen en hun politici denken over politiek, beleid en welzijn in ons land. Na 2012 heeft de president publiekelijk zich niet meer uitgelaten over deze onderminister, maar intussen is die uit zijn eigen partij ontslagen en nooit vervangen. Uit programma’s blijkt duidelijk – en dat is niet verrassend – dat deze onderminister geen affiniteit heeft met het vakgebied en de beleidsgebieden van het ministerie. Daar ontbreekt het schromelijk aan met name de gerichte academische vorming en daadwerkelijke interesse en nieuwsgierigheid. Maar geen minister nu die er een punt van zal maken, tenzij de twee ooit eens in rivaliserende kampen van de partij komen te zitten. We evalueren nu, omdat deze politicus in opspraak is geraakt daags terug vanwege een clash met ambtenaren van het ministerie van OW, al dan niet na uitlokking. In deze zaak is een aantal zaken vlak voor de verkiezingen zeer opmerkelijk en relevant. Wat als eerste opvalt is de wijze waarop de politicus omgaat met extra vrijheden, bevoegdheden en staatsfaciliteiten. Dat merkt men in de communicatie, waarbij men zich denkt te kunnen veroorloven om afkeurenswaardige taal te gebruiken tegen technische werkers. Men heeft mede vanwege de vele affaires, corruptie en machtsmisbruik geen hoge dunk van hoge ambtsdragers in het land, dus te verwachten is dat eenvoudige lieden het e.e.a. kunnen uitlokken. De hoge ambtsdragers die daar in een eventuele val lopen, die wekken de indruk dat ze een te hoge dunk hebben van zichzelf en dat ze hun positie meer in relatie zien met macht dan met gezag. Bovendien is het meestal zo dat het niveau van de communicatie niet door een partij maar door alle partijen wordt bepaald. Wat ook opvalt, is dat de politica heeft geweigerd om de zaak onder leiding van de OW-minister uit te praten. De reden was protocollaire codes die de OW-minister niet in acht zou hebben genomen. Maar, als er beveiliging aanwezig is ten huize van de minister en die ook bereid is om veiligheids- of orde-issues aan te pakken, is het dan protocollair juist dat de onderminister zich zo mengt in de zaak? Dat daarbij bepaalde woorden zijn gevallen, zeggen wel wat over het niveau waarop gefunctioneerd wordt op het ministerie. Het daadwerkelijk functioneren als onderminister is onvermijdelijk een praktijktraining in conflictpreventie. Dat blijkt hier dus niet. Maar waar wij het meest over vallen is het verzoek aan de OW-minister dat de betrokken ambtenaren helemaal niet meer in de betreffende straat verschijnen voor werk, dus iets als een preventieve maatregel bij strafrechtelijke belaging. In dit geval is er geen sprake van belaging maar de onderminister wil haar politieke invloed aanwenden om langs administratieve weg een verschijningsverbod binnen een bepaalde straal op te doen leggen. Daaruit blijkt dat deze ambtsdrager het ombuigen van het staatssysteem niet schuwt. Meestal zijn hieraan machtsmisbruik en corruptie inherent. Een andere zeer opmerkelijk punt is dat beweerd wordt dat de onderminister zich verwijtend zou hebben uitgelaten over het lagere scholingsniveau van de werkers. In hoeverre dat waar is, weten wij niet. Minder geschoold zijn kan een keus zijn, maar kan ook te maken hebben met maatschappelijke omstandigheden. Neerkijken op personen die handenarbeid doen (waaronder dus agrariërs ook vallen) en/of minder geschoold zijn door een hoge ambtsdrager is af te keuren en onvoorstelbaar voor een onderminister van LVV.
De zaak van deze politica houdt ons als samenleving een spiegel voor. Het herinnert ons aan de verspilling die in het staatssysteem gaande is. Het herinnert ons dat de aanstelling van bepaalde ambtsdragers losgekoppeld is van beleidswensen van de overheid en van geschiktheid en bestuurlijke affiniteit. Maar waar het ons het meest op wijst is de wijze hoe bepaalde ambtsdragers denken over hun rol en die van de politiek en over de samenleving. Het welzijnsniveau in Suriname moeten wij voornamelijk hierin zoeken.