Met steeds langere tussenpauzes wordt het 8 decemberstrafproces nog steeds voortgezet. Gisteren was er weer een zittingsdag, waarbij enkele belangrijke gezichtspunten naar voren zijn gekomen. Met name de zaak van een verdachte die zijn rechtsbevrediging in het buitenland nu wil zoeken, is belangwekkend. Edgar Ritfeld houdt het voor wat betreft het 8 decemberstrafproces voor gezien in Suriname. Hij gaat zijn recht buiten Suriname zoeken. Deze verdachte en zijn advocaat waren gisteren niet aanwezig bij de zitting te Boxel en naar verluidt zou dat te maken hebben met een strategie. Het dichtst bij huis gelegen internationaal gerechtshof is het regionale Inter-Amerikaanse Hof van de Rechten van de Mens. Om een zaak aanhangig te maken tegen de Staat Suriname zou er een mensenrecht moeten zijn geschonden. Verdachten hebben namelijk in strafzaken het recht dat hun zaak binnen redelijke termijn wordt afgehandeld. De verdachte heeft recht om te weten waar hij aan toe is, ook hij heeft recht op zekerheid. De verdachte vindt inderdaad dat de zaak te lang loopt, hij is ontevreden over het verloop van het proces. Het proces op zichzelf was langdradig vanwege het gevoelige en vele onderzoek dat gedaan moest worden. De aanname van de Amnestiewet maakte de zaak helemaal gecompliceerd, gevolgd door een schorsing van het proces. In het geval van deze verdachte was er ook een hoger beroep aangetekend, dat ook tijd in beslag nam. Naar het schijnt hecht deze verdachte belang bij een tijdige afronding van de zaak eventueel met een uitspraak. Hij gaat bij de Krijgsraad voor en zegt zijn hoop daarop te hebben verspeeld. Hij wil zijn zaak nu ‘buiten Suriname’ aanvechten. Een andere interessante ontwikkeling in deze strafzaak is dat de nabestaanden middels artikel 316 van het Wetboek van Strafvordering thans een meer nadrukkelijke rol willen. Er zou op basis van dit artikel een mogelijkheid zijn om een verzoek tot voeging in de zaak van deze verdachte te doen. Dit houdt in dat de benadeelden van een strafbaar feit, waaronder dus ook de nabestaanden kunnen behoren, het recht hebben zich in een strafzaak ‘in te mengen’ en wel als beledigde partij. Op grond hiervan kan men schadevergoeding eisen en wel in het geval de verdachte wordt veroordeeld. Een soortgelijk verzoek zou al in augustus 2012 zijn gedaan door de nabestaanden. Hun strategie baseren de nabestaanden ook op het Inter-Amerikaans Verdrag voor de rechten van de Mens. Artikel 8 van dit verdrag heeft betrekking op het recht op een eerlijke procesgang. Dit artikel geeft aan dat een ieder het recht heeft om gehoord te worden (zichzelf te verdedigen) door een bevoegde, onpartijdige orgaan. De zaak kan dan gaan om een civiele, arbeids-, fiscaal of andersoortig geschil. Verder bepaalt het artikel dat iedereen onschuldig wordt geacht en zodanig moet worden behandeld totdat zijn onschuld wordt bewezen. De verdachte dient het recht te hebben gratis bijgestaan te worden door een tolk indien nodig, mededeling van de daadwerkelijke tenlastelegging en genoeg tijd en middelen om zijn verdediging voor te bereiden. De verdachte heeft in het Inter-Amerikaans systeem recht om zichzelf te verdedigen of dat te laten doen. Ook mag hij apart overleg plegen met zijn verdediging. Het recht op vrije juridische bijstand is ook in dit artikel geregeld. De verdediging mag ook getuigen horen en ondervragen alsmede deskundigen. Het recht heeft hij ook om zichzelf niet te criminaliseren (niet tegen zichzelf te getuigen). Dit artikel noemt ook het recht om in hoger beroep te gaan. Het bekennen is alleen geldig als het zonder pressie is geschied. Voor een en hetzelfde feit wordt niet twee keer gestraft. Met name is het punt van het afhandelen binnen redelijk termijn relevant voor deze verdachte. Een recht van de nabestaanden wordt niet opgemerkt in artikel 8 van dit verdrag, wellicht wel in artikel 10. Daarin wordt aangegeven dat iedereen die door een rechterlijke uitspraak is benadeeld, zich mag wenden tot de (Inter-Amerikaanse) rechter tot schadevergoeding. Het is niet duidelijk op basis waarvan de nabestaanden stellen dat ze mogen deelnemen aan het proces zelf door bewijzen te verzamelen en deze aan te leveren. Zo een situatie is zelden meegemaakt. Is bij ons het OM verplicht om bewijs van nabestaanden zonder meer te accepteren? Over het algemeen is de vervolging en berechting van een strafzaak een aangelegenheid van de Staat zelf en de persoon die verdacht wordt van het strafbare feit. Wanneer de rechtsorde wordt aangetast dan is de Staat gehouden om conform de vastgestelde regels op te treden. Indirect dient de vervolging wel een persoonlijk belang als het ook de bedoeling van de vervolgende Staat is om de overtreding te vergelden. De vergelding leidt soms tot genoegdoening bij nabestaanden en daarom is vergelding een legitiem doel van het bestraffen. Resocialisatie is een ander groot doel van het bestraffen. Het plegen van een strafbaar feit creëert als het ware een conflict tussen de Staat en de overtreder. Het conflict dat nabestaanden zouden menen te hebben met de verdachten lijkt primair niet relevant in de Surinaamse strafrechtpleging. Als strafzaken over het algemeen de nabestaanden niet als partij of formeel betrokkenen kent, is het dan toch interessant dat zij zich voegen in de strafzaak en actief helpen bijvoorbeeld bij het verzamelen van bewijs. Feit is dat dit zeldzaam voorkomt en eventueel dat het betreffende artikel van Strafvordering zelden wordt gebruikt. Wat ook duidelijk is, is het feit dat alle beweging uit deze strafzaak is gehaald en dat het lijkt alsof het alleen nog voor de vorm is overgebleven.