Wie tegenwoordig door de wijk Combe gaat, zal weinig kunnen terug zien van waar de wijk uit voortkwam. De drukke wegen als Grote Combeweg, Mahonylaan, Wilhelminastraat en Kleine Waterstraat laten niet vermoeden dat de wijk ontstaan is als buitenplaats voor de elite van Paramaribo. De wijk Combe is de eerste buitenwijk of voorstad van Zeelandia, sinds 1799. Toen Suriname in 1667 van Nederland werd, was er nog niets wat zou doen vermoeden dat Paramaribo de grootste stad van Suriname zou worden. Er stond alleen Fort Zeelandia en die was bedoeld om de plantages in het binnenland te beschermen. Vandaar dat men ook zei: “mi go a foto”, wat eigenlijk betekent: “ik ga naar het fort”. Dit is zo lang in zwang gebleven, dat men vaak denkt dat het woord ‘foto’ de betekenis ‘stad’ heeft. Vele stadsdelen zijn vernoemd naar de plantages die rond het fort liggen. Namen als Tourtonne en Maretraite herinneren nog aan de tijd dat de Fransen in Suriname waren. Zorg & Hoop, Geyersvlijt en Welgelegen herinneren aan de Nederlandse plantages die daar gesitueerd waren.
Combe is vernoemd naar de plantage Combe, waarvan de eigenaar Nicolaas Combe was, een bestuursambtenaar uit Berbice gehaald door Abraham Crijnssen. Abraham Crijnssen had als Nederlandse commandeur Fort Zeelandia verovert op de Engelsen. Hij ging verder met oorlog voeren op Tobage, Sint Eustatius, Martinique, Nevis en voer zelfs door tot aan Virginia. Daar in de monding van de Jamesrivier veroverde hij een vloot van schepen volgeladen met tabak.
Nicolaas Combe was een hele ander type man. In een door oorlog verscheurd Suriname, dreigde Indianen de suikerrietplantages in brand te steken en vele plantage-eigenaren dachten eraan om weg te trekken, wat effectief Suriname tot een verloren gebied zou maken. Om het tij te keren en zijn eigen plantages niet ten onder te laten gaan, richtte Nicolaas Combe zich op het besturen van het land, wat niet een gemakkelijke taak was in een door oorlog geteisterd gebied.
Al snel lag Combe overhoop met gouverneur Johannes Hensius, omdat Nicolaas hem beschuldigde van corruptie, waarop Hensius hem vier jaar lang geen salaris betaalde. Ook lag Combe in de clinch met gouverneur Pieter Versterre, die op grote schaal gezwendeld had met plantages en zich zondigde aan belastingontduiking. Combe was een godsdienstig man en waarschijnlijk lid van een uit Frankrijk gevluchte protestantse familie. Na eerst diaken te zijn geweest, werd hij later in 1690 kerkmeester.
Pas in 1796 werd de plantage van Combe opgemeten als eerste buitenwijk en in 1799 voor het eerst bebouwd. Dit maakt Combe tot eerste wijk van Paramaribo.
In eerste instantie was de wijk een verblijfplaats voor de elite van Paramaribo, maar zou later door de afschaffing van de slavernij een meer gemengdere bevolkingsgroep krijgen.
Lange tijd bleef de wijk een lust van groen met langs de Grote Combeweg, enkel bomen en struiken. Op dezelfde weg ligt de Willemsbrug. Deze brug is volgens Creoolse traditie een belangrijke verblijfplaats voor bakru’s.
De belangrijke geschiedenis is nog steeds terug te vinden in de bebouwing van de wijk. De Palmentuin is er gesitueerd. Dit was vroeger eigendom van de gouverneur, die verbleef in het presidentieel paleis wat nu nog in Combe staat. De vele kerken die langs de Grote Combeweg staan, getuigen van een belangrijke plaats en natuurlijk ook de recentelijk gebouwen zoals het belastingkantoor en ‘Het Park’ laten de historische grondslag zien. Het is nu misschien moeilijk voor te stellen, maar eens was de wijk een plaats waar mensen rustig over een zandbaan konden lopen, in alle rust tussen de bomen.