Door: Carlo R. Jadnanansing
1. Inleiding
Op 27 november 2013 hield Mr. Chiel Verbruggen een lezing voor de Stichting Juridische Samenwerking Suriname Nederland (SJSSN) over het in de titel genoemde onderwerp.
Mr. Verbruggen is jurist en werkzaam bij de gemeente Wesland in Nederland en is daar onder meer belast met het economisch beleid en de ruimtelijke ordening van bedoelde gemeente. Hij is echter bijzonder geïnteresseerd in het Surinaamse zakenrecht, heeft vele bezoeken gebracht in ons land en heeft artikelen gepubliceerd in het Surinaams Juristen Blad (SJB) op het gebied van het zakenrecht en de ruimtelijke ordening. Onder het zakenrecht vallen onderwerpen als (allodiale) eigendom, erfpacht, grondhuur en zekerheidsrechten zoals hypotheek.
Hoewel de lezing primair bedoeld was voor juristen, leek de inhoud ervan mij belangwekkend genoeg om daaraan grotere bekendheid te geven. Hierbij is gepoogd de inhoud in een ook voor niet-juristen begrijpelijke taal weer te geven.
De spreker begon zijn lezing met een bespreking van het begrip eigendom vanuit een mondiaal perspectief. Hij wijst erop dat niet alle landen dezelfde inhoud geven aan het eigendomsbegrip (ter zijde zij opgemerkt dat in sommige landen zelfs geen grond in eigendom wordt uitgegeven: CRJ). In sommige landen zoals de Verenigde Staten maken delfstoffen deel uit van de eigendom, terwijl in andere landen zoals Suriname de delfstoffen toebehoren aan de Staat. In Suriname kent men overigens ook nog het begrip allodiale eigendom, dat nog stamt uit de tijd vóór 1869. In dat jaar werd in Suriname het Burgerlijk Wetboek naar Nederlands voorbeeld ingevoerd. Vóór deze periode had Suriname een rechtstelsel dat het Romeins-Hollands recht werd genoemd en dat niet geheel van dezelfde principes uitging als ons BW dat voornamelijk gebaseerd is op het Nederlandse recht, welke zijn wortels heeft in het Franse recht dat op zijn beurt veel van het Romeinse recht heeft overgenomen. (Bij interpretatie van rechten die stammen uit de “vóór BW-periode” dient hiermee rekening gehouden te worden: CRJ).
De landen met een dergelijk rechtsstelsel worden de “civil-law” landen genoemd in tegenstelling tot landen met een rechtsstelsel gebaseerd op het Anglo-Amerikaanse recht die de “common law” landen worden genoemd. Op deze begrippen wordt in dit artikel niet verder ingegaan. De spreker liet overigens het begrip allodiale eigendom buiten beschouwing.
2. Domeinbeginsel
Een belangrijk principe in het Surinaamse zakenrecht is het zogenaamde “domeinbeginsel”. Dit beginsel houdt in dat alle grond dat niet geregistreerd is in de nationale grondboekhouding (kadaster of hypotheekkantoor) aan de staat toebehoort. Of anders gezegd “alle grond, waarop niet door anderen recht van eigendom wordt bewezen, is domein van de staat” (art 1 Wet Beginselen Grondbeleid).
Dit beginsel is volgens de legendarische professor Mr. Dr. A. Quintus Bosz ook steeds in Suriname van toepassing geweest. Laatstgenoemde was kenner van het Indonesische recht, waarin dit beginsel was vastgelegd. Na de onafhankelijkheid van Indonesië werd het beginsel echter afgeschaft. In Suriname is het domeinbeginsel echter juist na de onafhankelijkheid namelijk in 1982 expliciet in de wet opgenomen. In zijn lijvige dissertatie “Drie eeuwen grondpolitiek in Suriname” (herdruk 1980) zegt Quintus Bosz dat inheemsen geen soevereine heer hadden en daardoor ook geen eigenaar konden zijn van de grond. Quintus Bosz was aanhanger van het principe nulle terre sans seigneur (geen grond, zonder heer). Op dit uitgangspunt dat door velen betwist wordt, wordt hier niet nader ingegaan.
Verbruggen benadrukt dat regels geen natuurwetten zijn, maar keuzes die per land (gebied) kunnen verschillen.
Een interessante vraag die de spreker stelde is wanneer de overheid eigendom van de grond verkreeg. De mogelijkheden die hij gaf zijn:
a. bij het wegjagen van de Inheemsen vanaf omstreeks 1670 (feitelijk);
b. bij het ontstaan van het domeinbeginsel rond 1870 (juridische fictie);
c. bij het vastleggen van het domeinbeginsel in de wet (1982);
d. bij het toekennen van het zakelijk recht.
De mogelijkheden a en d geven een geleidelijke groei van de eigendom aan, terwijl b en c ineens eigendom in heel Suriname introduceren.
De spreker wijst verder op het verschijnsel dat gebouwen van de Ministeries op domeingrond staan zonder dat er een eerder zakelijk recht daarop is gevestigd. Hierbij wordt uitgegaan van het principe domein is eigendom. De spreker filosofeerde ook over de vraag waarom de overheid monopolie moet hebben over de grond. Waarom zou het niet mogelijk zijn dat een andere instantie (rechtspersoon) als zodanig zou kunnen worden aangewezen?
3. Publiekrechtelijke gronduitgifte
Verbruggen vestigde er verder de aandacht op dat in onze wetgeving gekozen is voor de vorm van publiekrechtelijke gronduitgifte dat wil zeggen dat de grond alleen van overheidswege kan worden uitgegeven. In 1982 is ook het principe in de wet (art 2 lid 1 Wet Beginselen Grondbeleid) neergelegd dat elke Surinamer, die tevens in Suriname woonplaats heeft, recht heeft een stuk grond onder zakelijke titel en deze in principe zonder betaling (met uitzondering van betaling van leges en ontsluitingskosten) kan verkrijgen. De overheid had er echter ook voor kunnen kiezen om de grond te verkopen tegen de marktconforme prijs.
Verbruggen noemt de taken die de overheid op zich heeft genomen in het kader van het grondbeleid, onder andere:
1. uitgifte domeingrond;
2. vervallen verklaring (onder bepaalde omstandigheden);
3. stedenbouwkundig ontwikkeling;
4. aanleg van infrastructuur.
De belangrijkste doelstellingen van de gronduitgifte waren volgens spreker:
a. tot 1900: het bevorderen van de agrarische ontwikkeling;
b. na 1980: de socialistische herverdeling;
c. thans: het bevorderen van welzijn en welvaart;
De taak van de overheid is hierbij het scheppen van de randvoorwaarden, terwijl de burgers streven naar een beter leven en de ondernemers onder hen naar het maken van winst.
4. Verandert de samenleving?
Verbruggen begeeft zich ook op het terrein van de (rechts)filosofie door zich de vraag te stellen of de Surinaamse samenleving verandert. Hij memoreert de revolutie van 1980 en de daarna gevoerde binnenlandse oorlog en stelt dat er uiteindelijk politieke stabiliteit is bereikt en ook economische vooruitgang is geboekt. Hij bespreekt ook het verschijnsel van individualisering in de samenleving. Er zou minder sociale controle zijn, de relaties lijken niet onveranderlijk te zijn zowel wat betreft het werk als privé, de ontkerkelijking schrijdt voort, terwijl het individu meer controle wil hebben op het eigen leven.
5. Welzijn en welvaart, maar hoe?
Een belangrijke overheidstaak is volgens spreker het stimuleren van de economische sectoren bv:
• de (woning)bouw is een blijvende economische sector;
• bevorderen van hypothecaire leningen ter stimulering van de bouw- en stadsontwikkeling;
• stimuleren van de agrarische sector door het verschaffen van grond, waarbij aangetoond moet worden dat de middelen voor investering aanwezig zijn;
Bij de mijnbouw- en bosbouwsector plaatst de spreker echter vraagtekens in verband met de aantasting van het milieu.
6. Antispeculatie
Volgens Verbruggen kan speculatie worden tegengegaan onder andere door:
– minder controle achteraf, maar meer eisen vooraf;
– het overleggen van financiële gegevens en het stellen van zekerheden;
– het niet direct verlenen van een zakelijk recht, maar eerst beginnen met een persoonlijk recht voor bijvoorbeeld 5 jaar met de mogelijkheid van omzetting naar een zakelijk recht als aangetoond wordt dat de betrokkene aan alle verplichtingen heeft voldaan.
7. Vervallenverklaring
Spreker wijst erop dat vervallenverklaring rechtsonzekerheid verschaft.
Vervallenverklaring in het algemeen belang kan niet specifiek worden omschreven en geeft dus mogelijkheden tot onbillijkheden. Hij pleit er daarom voor een goed functionerende onteigeningswet te maken met specifieke onteigeningsdoelen en een waarderingsgrondslag voor vergoeding van elk zakelijk recht.
8. Stedenbouwkundige ontwikkeling
Verbruggen adviseert eerst een ruimtelijk kader te maken: wat hoort waar?
Daarna moet pas de juridische vertaling volgen in Bouwwet, Hinderwet en Bouwbesluit. Hierbij moet het principe in acht genomen worden dat het niet allemaal mooi hoeft te zijn, maar wel moet werken.
9. Infrastructuur
Hierbij gaat het om aanleg van wegen, dijken, afwatering, energie, drinkwater en riolering. Verbruggen adviseert om ontwikkelgebieden te benoemen en van daaruit de infrastructuur verder op gang te brengen.
10. Slot: Machtsevenwicht
Tot slot concludeert de spreker dat de overheid een bovenmenselijke macht heeft over de grond en verantwoordelijk is voor ontwikkeling van Suriname. Uiteraard kan overheid het niet alleen, uiteindelijk zijn het de burgers die het zelf moeten doen. Hiervoor is nodig dat het machtsevenwicht tussen burgers en overheid moet worden verbeterd.
In het tweede deel van zijn uitvoerige en enkele uren durende presentatie ging de spreker in op het aspect van de ruimtelijke ordening. Het is de bedoeling dat in een ander artikel hierop zal worden ingegaan.