Rond de viering van Kinderdag kan niet genoeg benadrukt worden dat niet het goud maar de kinderen van Suriname het meest waardevolle ‘bezit’ van de natie is. Landen in ontwikkeling maken pas vorderingen in de human development index wanneer kinderen prioriteit nummer 1 worden. Landen zullen pas het niveau van ontwikkelingsland ontstijgen wanneer de kinderen prioriteit nummer 1 worden. Op korte termijn is aan het welzijnsniveau van de natie niet veel te doen, een duurzame aanpak vereist investering in de kinderen in ruime zin: dus niet alleen een bewuste opvoeding en zorg van het kind, maar ook de wijze waarmee we omgaan met de toekomstige erfenis van de kinderen, zoals het milieu, de infrastructuur, de diplomatieke betrekkingen, de kwaliteit van de administratie, de staat van de wetgeving en ordening van de samenleving en de economische basis. Surinaamse kinderen hebben allemaal even veel waardigheid: of ze nou in het zuiden of het noorden van het land wonen. Ze hebben allemaal potentie die wij als natie moeten koesteren. De verantwoordelijkheid naar de kinderen van Suriname toe berust in de handen van de ouders, de familie, de buren, de buurt, het districtscommissariaat, de school, de politie, het openbaar vervoer, het bedrijfsleven, de rechterlijke macht, de DNA, de dr- en rr-leden, de verschillende ministeries en de president. Op het individuele vlak moet in de gezinnen van Suriname landelijk een aantal zaken veranderen. Op de regering (Biza, Sozavo) rust toch een plicht om ouders en familie ongeacht afkomst te bewegen om warmte te tonen tegenover peuters, ongeacht of het nou meisjes of jongens zijn. Die warmte moet komen niet alleen van vrouwelijke, maar ook van mannelijke familieleden. In sommige cultuurgroepen in Suriname wordt relatief minder gezien dat een man genegenheid toont tegenover de kinderen, een aanzet tot een ruwe opvoeding. Het concept van early childhood development moet door Biza en Sozavo zodanig vertaald worden (ook letterlijk naar de lokale talen) dat het niet alleen geïsoleerd blijft tot de school. Aspecten van de early childhood development moeten gefaseerd ingang vinden in de gemeenschappen. Een groot zorgpunt voor de peuters en kleuters in Suriname is de gruwelijke daad van mishandeling en seksueel misbruik. Het probleem is alarmerend en schokt het publiek steeds, maar een sterk en overtuigend statement hebben we noch van de Biza- en Sozavo-minister, noch van de president. Een groot probleem is ook de ongelijke behandeling van de Surinaamse kinderen: niet alle kinderen in Suriname krijgen de kans om zich gelijk te ontwikkelen. Het lukt de Surinaamse regeringen gedurende jaren niet om gelijke onderwijs- en levenskansen te bieden aan kinderen over het hele territorium. Een regering die niet in staat is de gelijke behandeling te geven, benadeelt een deel van haar burgers. In het binnenland is onderwijs nog steeds gebrekkig, omdat de regering precaire situaties als huisvesting niet aanpakt. Met de naschoolse opvang probeert de regering een zekere gelijkheid te creëren in gevallen waar er sprake zou kunnen zijn van ondervoeding en slechte schoolprestaties als gevolg van een slechte thuissituatie (kleine woonruimtes en overbewoning die schoolwerk stagneren). Maar het is schokkend dat zonder tegenspraak wordt beweerd dat assembleeleden het voedingsgedeelde als een njang patu zien om er rijk van te worden. Wat opmerkelijk is, is dat tot nu toe geen namen van de DNA-leden zijn genoemd die over de ruggen van de Surinaamse kinderen zichzelf en hun familie willen verrijken. Er wordt bezuinigd op het eten van de Surinaamse kinderen (waarschijnlijk in de buurten met minder assertieve ouders) om zodoende de winstmarge te vergroten. Deze DNA-leden die de schoolvoeding als een bron van verrijking zien, zijn de vijanden van de ontwikkeling van de kinderen van deze buurt. Men moet niet denken dat als de ouders hun mond houden, dat de opgroeiende kinderen niet weten wie hun benadelers zijn. Dat DNA-leden zich commercieel zijn gaan inlaten in de naschoolse voeding geeft aan wat de inborst is van deze zogenaamde politici en is het bewijs dat het Surinaamse kind geen prioriteit is, kennelijk omdat deze burgers niet kunnen stemmen en zelfstandig geen djoegoe djoegoe gaan kunnen maken. Opvallend is dat degenen die hekelen dat DNA-leden schoolkeukens draaien voor geld, niet zover willen gaan om deze mensen bloot te stellen. Dat geeft aan dat men het niet ernstig neemt met de belangen van het Surinaamse kind. Het feit dat de president de DNA-leden ongestoord hun gang laat gaan en hen de ruimte biedt om zich te verrijken, terwijl er geklaagd wordt over wanprestatie, geeft aan dat vanuit de president er geen prioriteit is naar de Surinaamse kinderen toe. Er wordt al getwijfeld aan het motief van de naschoolse opvang. Suriname is een land met een kleine bevolking, wat maakt dat het targetten van doelgroepen over het algemeen gemakkelijk is. De uitgestrektheid van ons territorium is een decennialang gegeven en de Surinaamse overheid moet daarin inmiddels geen obstakels zien. Toch zien wij dat er verwaarloosde kinderen zijn in Suriname en gebieden waar kinderen het moeilijk hebben. Geweld tegen kinderen is onmogelijk, maar toch is er nog een generatie die een pak slaag (fong fong) wil goedpraten. Wanneer de regering niet genoeg toegewijd is aan het Surinaamse kind, dan zal veel meer gevergd worden van maatschappelijke groepen zoals ngo’s, ouderorganisaties en beroepsgroepen van juristen en sociologen. Wanneer we zien dat gedoogd wordt dat DNA-leden die moeten waken over de kinderen, zelf geld maken over de ruggen van deze kinderen, dan kunnen we wel stellen dat de regering niet toegewijd is. Als de maatschappelijke organisaties, die steeds uitgehold worden door de politiek, geen acties zullen ondernemen, zijn onze kinderen wat het grote plaatje betreft overgeleverd aan zichzelf. En dat wreekt zich altijd.