Hoewel het ongetwijfeld de grootste tragedie is uit de Nederlandse scheepvaarthistorie, is deze ramp vrijwel onbekend. Er is tot nog toe bijzonder weinig onderzoek gedaan naar de specifieke schepen die de trans-Atlantische slavenhandel mogelijk maakten. Wellicht heeft de morele verontwaardiging – dan wel schaamte – over het fenomeen slavernij objectief onderzoek altijd in de weg gestaan. De onderzoeker Leo Balai verdiepte zich echter in dit onderwerp en ontdekte daarbij diverse tot nog toe onbekende bronnen, waarin over het feitelijke reilen en zeilen aan boord van slavenschepen wordt verhaald.
Op 1 januari 1738 verging voor de monding van de Marowijnerivier in Suriname het slavenschip Leusden, eigendom van de West-Indische Compagnie (WIC), met aan boord 700 Afrikaanse gevangenen. Op het moment van de ramp bevonden zich 680 gevangenen aan boord, waarvan er slechts 16 de ramp overleefden. Het schip werd in 1719 gebouwd in Amsterdam en voerde 10 slaventochten uit tot aan haar ondergang in 1738. In totaal werden op deze 10 tochten van de Leusden 6.564 gevangenen in Afrika ingescheept, waarvan er slechts 4.925 de overtocht overleefden.
De geschiedenis van de Leusden confronteert ons met alle facetten van de trans-Atlantische slavenhandel: opstanden, ziekten en tenslotte de moord op 664 van de 700 gevangenen door de bemanning tijdens de ondergang van het schip. Deze scheepsramp, die geldt als de grootste moordpartij tijdens de gehele periode van de slavenhandel, is tot nu toe onbesproken gebleven. De beschrijving van de geschiedenis van dit schip brengt ons dichter bij een periode waar sommigen liever niet aan herinnerd willen worden.
In het kader van dit onderwerp is de auteur nu in Suriname voor een lezing die op zaterdag 2 november in het Surinaams Museum gehouden wordt en voor het openen van een expositie, die vanaf zondag door de Nederlandse ambassade in samenwerking met het Scheepvaartmuseum in het Museum gehouden wordt.