Het koloniaal verleden van ons zal niet zo gemakkelijk zijn uit te wissen. Met vereende krachten zullen de lasten in enige mate wel van onze schouders afgezet kunnen worden. Maar dan moeten wij wel consistent zijn en niet wisselvallig. Bij de viering van een Bigisma Dei zou onze president aan ons hebben gezegd dat wij teveel klagen en dat wij dat geleerd hebben in de koloniale tijd. Over het nut of de onzin van het klagen tegen de achtergrond van ons staatsbestel zullen wij het straks hebben. Eerst moet wel de vraag gesteld worden of het wenselijk is om alles uit de koloniale periode opzij te zetten. In de eerste plaats is deze bevolkingssamenstelling het indirect resultaat van besluiten die door de koloniale machthebbers zijn genomen. De multi-etnische samenleving is tot stand gebracht door de kolonisator en een harmonisch bestaan zonder conflicten en behoud van identiteit van zeker de Aziatische groepen is gefaciliteerd door de koloniale machthebber. Dat hebben wij geaccepteerd, ook toen wij radicaal links dreigden te gaan. De militaire periode waarbij de burgers geen grondrechten hadden, omdat de grondwet buiten werking was gesteld, wordt door velen in de samenleving aangemerkt als een donkere periode in onze samenleving. Toch was deze periode niet absoluut verfoeilijk, omdat er bewust of als bijproduct verworvenheden zijn die niet genegeerd moeten worden. Wat de huidige regering moet doen, is veel meer aandacht besteden aan de beloften die zij heeft gedaan aan de bevolking waar te maken. Het koloniaal verleden heeft zeer zeker te maken met de stand van zaken zoals die er nu is in Suriname. Regeerders moeten dat in hun hoofd hebben als zij werken aan het voortbouwen aan onze samenleving. Voor beleidsmakers en deskundigen is het een aspect om de stand van zaken goed te begrijpen om van daaruit aanpassingen aan te bevelen. Maar het is geen punt voor politici om steeds van de daken te schreeuwen. Men zet het referentiepunt dan te ver terug en men vrijwaart zich daardoor van elke verantwoordelijkheid. En dat is onterecht. De huidige regeerders worden veel vaker betrapt op het wijzen naar de koloniale machthebbers. Die last is voor regeerders en men moet de bevolking daarmee niet belasten. Vooral NDP-regeringen lijken altijd een obstakel te ondervinden van koloniale denkers. Wie kan deze groep zijn? En hoeveel verschillen Surinaamse regeringen (de huidige en andere) van de koloniale machthebbers? Suriname werd in 1975 onafhankelijk en een deel van de politiek passieve burgerij was ontevreden met soms de onafhankelijkheid op zich en/of de wijze waarop de onafhankelijkheid zich ontvouwde. In de periode van ongeveer 38 jaar die erna volgde, zijn er geen bewegingen op gang gekomen die zwaarder wegen dan die welke ten grondslag lagen aan de gevoelens rond en voor 1975. Er zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden naar buiten gekomen, met uitzondering van hooguit de beweringen dat Nederland ook iets te maken had met de coup van 1980 en de doden die vielen rond 8 december 1982. Als die generatie van politieke bewuste ontevreden burgers op zijn jongst gesteld wordt op 18 jaar dan zijn die nu minimaal 56 jaar. Als we kijken naar onze gemiddelde levensverwachting, dan zullen wij een hele tijd deze burgers nog in ons midden hebben. Het heeft dus geen zin om het steeds te hebben over koloniaal denken. Het zou een gegeven kunnen zijn, maar het is geen obstakel als men als zogenaamde bevrijde geest de macht heeft in DNA en de beschikking heeft over de begroting. Deze regering heeft een goedgekeurde begroting om het beleid zoals zij dat wil uit te voeren, maar het lukt niet en men wil de oorzaak ontdekken in een ‘reconstructie van het financieel beleid’. Critici zeggen dat men bewust op de verkeerde plekken naar oorzaken zoekt. Overigens is het vreemd dat men geïnformeerd als men beweerde te zijn, nu pas deze exercitie pleegt. Met betrekking tot het klagen moet verwezen worden naar de grondwet die burgers daartoe aanmoedigt. De natie was immers bij het schrijven van deze grondwet ‘bezield door de beleving van het burgerschap en de participatie bij de opbouw, de uitbouw en de instandhouding van een sociaalrechtvaardige samenleving’. Deze bezieling creëert klagende burgers, omdat de sociale rechtvaardigheid steeds aanpassing en verbetering behoeft. De zorg van de Staat is volgens de grondwet gericht op de participatie bij de beleving van het burgerschap bij de opbouw, de uitbouw en de instandhouding van een rechtvaardige samenleving. De sociale doelstellingen van de Staat zijn voorts gericht op het garanderen van de deelname van de samenleving aan het politieke leven onder andere door nationale, regionale en sectorale participatie. Voorts is de zorg zelfs gericht op het bevorderen van medezeggenschap van de medewerkers in bedrijven en werkeenheden bij het nemen van beslissingen omtrent de productie, de economische ontwikkeling en de planning. Bekend zijn ook de bepalingen in de grondwet aangaande vrijheid van meningsuiting. Bovendien zou de door de grondwet ingegeven decentralisatiegedachte zijn uitwerking missen als burgers bang zouden worden om te klagen. De hoorzittingen zijn immers klaagzangen van de burgerij die door de rr-leden gretig en vol gaarne worden opgetekend. Daarbovenop moet nog worden geconcludeerd dat een aantal wetten en privéafspraken, ter realisatie van een bevredigd rechtsgevoel en opheffen van ongewenste situaties, uitgaat van klachtmechanismen en -procedures. Een democratische rechtstaat floreert door het principieel stellen van klachtmechanismen, terwijl in autoritaire regimes klagen wordt afgestraft. Het is daarom van belang voor de regeerders om te beseffen dat klagen inherent is aan de democratie, de werking van de grondwet en de mondigheid van de burgerij die noodzakelijk is. Als regering moet men de input vanuit de burgerij steeds serieus nemen en daarop inspelen.