Er is een levendige discussie gaande over een hernieuwde verzwakking van de overheidsfinanciën sinds 2012. Aan deze discussie heeft de executive board van het IMF een bijdrage geleverd door middel van bespreking op 30 september 2013 van het rapport over Suriname van de artikel IV consultatiemissie. De board onderkent dat: “the fiscal position has weakened substantially, as the country’s heavy reliance on commodity exports exposed fiscal and external vulnerabilities. Consequently, an overall fiscal balance from plus one percent turned around in a deficit of 4 percent of GDP “.
• De board geeft er echter geen blijk van op de hoogte te zijn van de forse verdere verzwakking van de staatsfinanciën in de loop van 2013. Gesteld wordt immers: “While measures have been taken since March 2013 to contain spending, overall deficit for 2013 is likely to be around 3 percent of GDP. Directors welcomed the authorities commitment to fiscal consolidation”. Een dergelijke commitment blijkt echter niet uit de recente voorlopige cijfers. Volgens het Ministerie van Financiën zal in 2013 het begrotingstekort in procenten van het bruto binnenlands product 5,7 procent belopen. Dit tekort oefent een merkbare negatieve invloed uit op de monetaire verhoudingen.
• De bestaande zorg over de staatsfinanciën is vergroot doordat in de begroting 2014 geen robuuste maatregelen genomen zijn om het begrotingstekort materieel terug te dringen. Het ministerie verwacht weliswaar dat het tekort met een kwart zal verminderen tot 3,7 procent van het BBP tot SRD 756 miljoen. Deze vermindering is echter vooral het gevolg van de toename van het beroep op leningen met 20 procent en van het terugdringen van de aankoop van goederen en diensten met 18 procent. De salarispost blijft vrijwel ongewijzigd op het te hoge niveau van 35 procent van de lopende uitgaven, terwijl aan subsidies 14 procent meer zal worden uitgeven. Hierdoor zal de post subsidies in 2014 enigszins groter worden dan de loonsom. Dit is het gevolg van de voortgaande uitbreiding van het sociale zekerheidsstelsel. Opvallend is dat de rentekosten verdubbelen door de snelle stijging van de absolute omvang van de staatsschuld. Exclusief leningstransacties, overtreffen de uitgaven de inkomsten met 37 procent; dit is slechts 4 procentpunt minder dan in 2013. Door het uitblijven van robuuste aanpassingsmaatregelen kan worden gesteld dat de staatsfinanciën momenteel het grootste risico vormen voor waarborging van evenwichtige financiële verhoudingen.
• Het voornemen om in het komend jaar een bedrag van netto SRD 1,1 miljard of 6% van het geschatte BBP te lenen is een bijkomende reden tot zorg, ondanks dat de feitelijke schuld nog slechts de helft beloopt van het wettelijk toelaatbaar maximum van 60 procent. Het te lang vasthouden aan het leggen van het accent op financiering van het begrotingstekort bergt immers het risico in zich dat op den duur een ondragelijk schuldenprobleem wordt gecreëerd, bezien vanuit een economische optiek.
• Volgens de Financiële Nota zal het begrotingstekort neutraal worden gefinancierd; dit om ervoor zorg te dragen dat ongewenste inflatoire invloeden worden geminimaliseerd en een stabiel macro-economisch klimaat wordt bevorderd. De intentie is goed, maar zij berust op een misvatting over wat (monetair) neutrale financiering is. Per definitie is hiervan alleen sprake als de som der uitgaven in een bepaald jaar wordt gefinancierd uit het lopende inkomen. Alleen in dat geval blijven zowel de geldsomloop als de omloop snelheid van het geld ongewijzigd. Volgens de begroting zal daarvan geen sprake zijn. Uitgaande van het gepresenteerde financieringsschema kan worden vastgesteld dat minstens 60 procent van het tekort op niet-neutrale wijze zal worden gedekt. Opvallend is voorts dat er voor SRD 200 miljoen een financieringsberoep zal worden gedaan op binnenlandse leveranciers. Het beleid van het niet tijdig voldoen aan de betalingsverplichtingen van de overheid lijkt te zullen worden voortgezet.
• De overheid zal naar het zich laat aanzien net als in 2003 een excessieve bijdrage leveren aan de verdere vergroting van de al te omvangrijke geldhoeveelheid. Indicatief is dat de geldhoeveelheid in procenten van het BBP is gestegen van 36 in 2003 tot 45 in 2008 en vervolgens tot 52 in 2012. Ongeveer de helft van de geldgroei is veroorzaakt door binnenlandse factoren en de rest door buitenlandse. Vooral de eerste component van geldschepping moet strikt worden beheerd, omdat zij in tegenstelling tot de buitenlandse component vrijwel direct leidt tot een netto afvloeiing van deviezen. De tweede component moet ook in de gaten worden gehouden, omdat een te grote netto geldtoevoer uit het buitenland kan bijdragen tot verzwaring van de toekomstige schuldenlast, tot oververhitting van de economie en via een verruiming van de liquiditeitsverhoudingen tot een verdere uitbreiding van de bancaire kredietverlening.
• Nu de minister van Financiën ook in 2014 een dominant beroep zal doen op financiering, zal het monetaire beleid een grotere bijdrage moeten leveren aan waarborging van de monetaire stabiliteit. Belangrijk is in dit verband de volgende uitspraak: “IMF directors supported monetary tightening in case fiscal measures prove inadequate to contain demand pressures. They urged the authorities to press ahead with plans to establish open market operations.” Het eerste deel van de stelling ondersteun ik, omdat de overheid vraagimpulsen aan de economie blijft geven. Met het tweede deel van de stelling ben ik het slechts gedeeltelijk eens. Er is in Suriname nu eenmaal nog geen actieve openbare markt, terwijl toepassing van dit instrument relatief kostbaar is. In essentie houdt toepassing van dit instrument in dat rentedragende schuldtitels moeten worden uitgegeven en de opbrengst daarvan buiten de geldcirculatie moet worden gehouden. Het zal enige tijd duren voordat dit instrument marktconform kan worden toegepast en de overheid in staat zal zijn de daarmee gepaard gaande kosten voor haar rekening te nemen.
• Problematisch is dat de door onze centrale bank gehanteerde monetaire instrumenten eveneens onvoldoende robuust blijken te zijn. De te ruime maatschappelijke liquiditeit is hiervan de kernoorzaak. Onder deze omstandigheden heeft verkoop van deviezen door de bank slechts een signaalfunctie, wat echter ten koste gaat van aantasting van haar deviezenreserves en op den duur wellicht ook tot ondermijning van het vertrouwen van het publiek in de monetaire stabiliteit. Ook de kasreserve-verplichting is onvoldoende effectief. Door de werking van de zogenoemde kredietmultiplier is het immers mogelijk de kredietverlening uit te breiden met een veelvoud van de aan haar toevertrouwde deposito’s. Bovendien is de beschikbare liquiditeit van de commerciële banken nog steeds groter dan de verplichte kasreserve. Hierdoor kunnen banken eventuele tijdelijke kastekorten op eenvoudige wijze op vangen door verschuivingen in hun balans door te voeren, indien hun operationele doelstellingen dit vereisen. Bijgevolg zal de toezichthoudende autoriteit per saldo minder greep hebben op de uiteindelijke geldschepping door de banken.
• Indicatief voor de tekort schietende effectiviteit van het kasreserve-instrument is dat in de periode 2008-2013 de bancaire kredietverlening aan de private sector met gemiddeld 18 procent per jaar is gestegen, wat 4,5 keer groter is dan de groei van het reële BBP van 4 procent. Ik verwacht dat de recente verhoging van de kasreserve met 5 procentpunten ook onvoldoende effectief zal blijken te zijn. Zij zal vooral leiden tot een verdere verhoging van de rente. In het bijzonder productiebedrijven zullen hiervan hinder ondervinden, omdat hun vraag naar krediet rentegevoeliger lijkt te zijn dan die van consumenten.
• Onder de huidige omstandigheden en indien blijkt dat ook de recente verhoging van het kaspercentage niet het gewenste effect oplevert, valt te overwegen een normatief stijgingspercentage voor de bancaire kredietverlening vast te stellen. Ik besef dat ook aan de introductie van deze norm bezwaren kleven. Zij komt immers niet op puur marktconforme wijze tot stand. Normering van de stijging van de kredietverlening is echter vooralsnog de minst slechte optie. Het kan effectief ertoe bijdragen dat de feitelijke procentuele toename van de kredietverlening meer in de pas loopt met de groei van het reële BBP eventueel vermeerderd met het aandeel van de geïmporteerde inflatie in de gemiddelde prijsindex. Het normatieve groeipercentage dient in overleg met de bankiersvereniging te worden vastgesteld. Op individuele basis kan vervolgens tijdelijk van de norm worden afgeweken, indien daartoe objectieve en zwaarwichtige redenen zijn. Toepassing van de norm zal inhouden dat het feitelijke stijgingspercentage van de kredietverlening stapsgewijs wordt verlaagd, om deze meer in overeenstemming te brengen met de norm. Belangrijk is dat de kredietverlening aan de overheid in de norm wordt opgenomen, om haar financieringsruimte in te tomen nu zij op grond van de Bankwet slechts een bescheiden verder beroep kan doen op de centrale bank.
• Het voorgaande voert tot de conclusie dat het huidige conjuncturele budgettaire en monetaire beleid onvoldoende robuust is om de risico’s van vergroting van bestaande financiële onevenwichtigheden terug te dringen. Hiervoor is allereerst nodig dat het huidige accent op financiering van begrotingstekorten geleidelijk wordt verlegd naar het elimineren van deze tekorten. Het IMF stelt dan ook terecht dat: “there is a need to build up buffers, promote fiscal sustainability, to streamline expenditure on goods and services, to moderate public wages, improve targeting of subsidies, to ensure that that the planned social security scheme is fiscally sustainable, and prioritize capital projects”.
• De gedane aanbevelingen zijn niet nieuw en worden door deskundigen ondersteund. Het probleem is dat er volstrekt onvoldoende wordt gedaan aan de daadwerkelijke uitvoering van bedoelde aanbevelingen, mede doordat prioriteit wordt gegeven aan uitbreiding van de lopende uitgaven en vanwege een schrijnend gebrek aan uitvoeringscapaciteit. Gegeven de te trage vooruitgang bij de uitvoering van de aanbevelingen, komt het vreemd over dat het IMF optimistisch blijft over de feitelijke kansen tot het realiseren van evenwichtige staatsfinanciën.
• Waarborging van financiële soliditeit vereist dat wij een stap verder gaan. In plaats van het geven van algemeen geaarde adviezen, dienen concrete voorstellen te worden gedaan om de al bekende knelpunten zonder verder uitstel materieel te verlichten. De daadwerkelijke uitvoering van deze adviezen is overigens helemaal niet eenvoudig, omdat daarbij een gecompliceerd samenstel van andere dan technische budgettaire en monetaire overwegingen een dominante rol speelt. Het gaat dan vooral om reële, organisatorische en maatschappelijke factoren. Een bevredigend resultaat kan uiteindelijk slechts worden bereikt als de uit te voeren acties door de politiek en de gemeenschap worden gedragen. Hierbij moet wel worden beseft dat naarmate de staatsfinanciën en de monetaire verhoudingen minder evenwichtig worden, de risico’s voor waarborging van een duurzame reële ontwikkeling navenant zullen toenemen.
• Ik dank u voor uw aandacht.