Valkuilen bij verkeerde interpretatie armoede
De herdenking van de Internationale Dag voor de Uitroeiing van Armoede dateert van 17 oktober 1987. Op die datum hebben meer dan 100.000 mensen in Parijs, Frankrijk, geprotesteerd ter ere van de slachtoffers van extreme armoede, geweld en honger. In december 1992 riep de Algemene Vergadering van de VN, 17 oktober officieel uit als de dag voor de internationale uitroeiing van de armoede in de wereld (resolutie 47/196 ). Deze internationale dag moet het besef van politiek beleid en besluitvorming en activiteiten van NGO`s bevorderen. Er moet gewezen worden op de noodzaak van de uitroeiing van armoede en achterstand wereldwijd, met name in de ontwikkelingslanden. Het concept van de VN op deze dag is samenwerken aan een wereld zonder discriminatie, voortbouwend op de ervaring en de kennis van mensen die in extreme armoede leven. Hoe wordt armoede gemeten? In de jaren tachtig van de vorige eeuw werd door de VN het inkomen per capita (PCI) geïntroduceerd om de armoede in een land te meten. Het PCI wordt bepaald door het bruto nationaal product (BNP) van de staat te delen op de totale populatie. De grens werd door de VN vastgesteld op US$ 1.650 per hoofd van de bevolking per jaar. Sedert 1993 wordt door de VN ook de human development index ( HDI) gehanteerd. De HDI determineert of een land ontwikkeld, in ontwikkeling of onderontwikkeld is en of het economisch beleid invloed heeft op de kwaliteit van het leven. Deze kwaliteit is gebonden aan de drie basisdimensies voor menselijke ontwikkeling: toegang tot onderwijs, het beschikbaar zijn van een redelijk niveau van gezondheidzorg en de aanwezigheid van schoon drinkwater. In de jaren negentig van de vorige eeuw werd de “purchasing power parity” (koopkrachtpariteit) als maatstaaf geïntroduceerd. Het is een alternatieve manier om de koopkracht van twee landen met elkaar te vergelijken. Een PCI van US$ 1.400 in een Derde Wereldland heeft in vergelijking met het Amerikaanse prijspijl een koopkracht van US$ 6.200.Voor extreme vormen van armoede in de Derde Wereld hanteert de VN sinds 2005 een dagelijks inkomen van US$ 2,50 per beroepsbevolking. Het aantal mensen dat volgens deze maatstaaf leeft over de hele wereld is sterk gedaald. Een rapport van de Wereldbank constateert dat in een aantal ontwikkelingslanden er een grote kloof is tussen arm en rijk en er o.a. geen gelijke toegang is tot goede scholen, gezondheidszorg, elektriciteit, schoon water, huisvesting, werkloosheid en vluchtelingen die in armoede vervallen door oorlog, klimaatverandering en natuurrampen.
Dimensies en oorzaak van armoede
Armoede heeft niet alleen betrekking op relatief (zichtbare) maatschappelijke verschijnselen (b.v. bedelaars en daklozen ). Er kan ook op een absolute wijze inhoud aan gegeven worden. Dit wordt o.a. toegepast bij het meten van de welvaart van de beroepsbevolking die soms boven of onder de armoedegrens leeft. Gezinnen die onder de armoedegrens leven, ontberen een inkomen of hebben onvoldoende inkomen om te voorzien in hun dagelijkse levensbehoefte. Maar heden is armoede veel meer dan de afwezigheid van een inkomen of het niet beschikbaar hebben van voedsel, een onderdak en toegang tot schoon drinkwater. Armoede houdt tegenwoordig ook in de afwezigheid van mogelijkheden en keuzes voor een essentiële gezondheid, een creatieve en vrije levensstandaard, angst tot sociale uitsluiting en huisuitzetting. Volgens dit concept is armoede zeker niet beperkt tot arme landen. In de VS leven 37 miljoen Amerikanen in armoede, zonder mogelijkheden tot verbetering van hun leven. Bovendien heeft armoede een objectieve en subjectieve dimensie. Subjectieve armoede gaat uit van een oordeel van betrokkene zelf; iemand die rijk is kan zich arm voelen, zij het in een iets mindere mate dan de echte armen. Bij objectieve armoede worden de armen in de omgeving geïdentificeerd als daklozen, bedelaars en sociaal behoeftigen. Zij zijn niet in staat voor zichzelf te voorzien in de minimale noodzakelijke consumptiepakketten. Een moderne vorm is de sociale armoede: kansarmen vervallen in een isolement van sociale uitsluiting door gebrek aan een relatienetwerk o.a. bij een eenoudergezin, ouderen en gehandicapten. Een belangrijk onderscheid, een variabele, is de gedwongen en de vrijwillige armoede. Bij gedwongen armoede vervallen kansarmen tot kinderarbeid, prostitutie, abortus en criminaliteit. Vrijwillige armoede heeft een samenhang met het cultuurpatroon van de tribale samenleving (die in harmonie met de natuur leven) en de religie van groepen in de samenleving; dit concept is multi-interpreteerbaar en het is onderhevig aan valkuilen. De classificatie van armoede is bekend. Armoede is in de Islam een geaccepteerd levenspatroon. Ook de armen betalen een verplichte vorm van armenbelasting. De oorzaak van armoede is het resultaat van de kapitalistische productie- en distributiesysteem waarbij het productieproces paradoxaal genoeg, zowel armoede creëert en deze tegelijk ook opheft. Het systeem wordt in stand gehouden door de ongelijke spreiding van kennis, macht, inkomen, achterstelling en uitsluiting. In veel ontwikkelingslanden met een hoge tertiaire (formele en informele) sector vertoont de economie kenmerken van schijnwelvaart en een verborgen armoede. Voor Suriname betekent dit dat huishoudens afhankelijk zijn van financiële of pakketovermakingen door families uit Europa of de VS, als aanvulling op hun lage lonen, verlichting van de werkloosheid of aanschaf van levensmiddelen. Het oplossen van het armoedeprobleem en de dreigende armoedecultuur vereist structurele en ingrijpende politieke maatregelen om mogelijkheden voor kansarmen te creëren voor deelname in de samenleving. Het sociaal akkoord en stimulering van het sociaal kapitalisme, o.a. productieve netwerkrelaties onder armen, kunnen een bijdrage leveren voor verlichting van de armoede.
Hein Raghoebar M.Sc.
(Geografenvereniging Suriname)