Uit het bedrijfsleven en de vakbeweging hebben enkele personen via de media hun bevindingen weergegeven over recente veranderingen in de economische situatie in Suriname. Het is naar aanleiding hiervan belangrijk om een kort historisch overzicht te geven omtrent de ontwikkeling van de Surinaamse munteenheid de afgelopen decennia. Er is pas sprake van een gezonde economische ontwikkeling als die in evenwicht is. En dit is wanneer de nationale besteding gelijk is aan de nationale productie. Suriname heeft dit niveau van welvaart nog niet bereikt. De behoeftebevrediging van de totale samenleving zal dan niet ten volle kunnen zijn. Wanneer namelijk de behoeften talrijk zijn en de middelen die beschikbaar zijn om die adequaat te kunnen bevredigen schaars zijn, zal dat ongetwijfeld leiden tot een keuzeprobleem voor betrokkenen. Het is daarom voor een richtige besteding voor zowel de gewone huishouding als de staatsbudgettering noodzakelijk hier rekening mee te houden. Belangrijk is dat steeds een deel van het inkomen respectievelijk gespaard en gereserveerd wordt voor onvoorziene voorvallen. Suriname heeft immers een periode gekend waarbij er behalve bankbiljetten er ook nog muntbiljetten als betaalmiddel in omloop waren. De emissie van de muntbiljetten was een aangelegenheid van de minister van Financiën, natuurlijk in samenspraak met de leiding van het land. De biljetten hadden elk een koopwaarde van een gulden en twee gulden en vijftig centen. Het in omloop doen brengen van deze biljetten was een vorm van monetaire financiering door de staat welke niet geheel gedekt was middels goud en of vreemde valuta’s bij de Centrale Bank. Deze ontwikkeling was natuurlijk het doen bevorderen van de waardedaling van de Surinaamse munteenheid. Maar dat kwam vanwege het beleid van de regering niet tot uitdrukking in de valutahandel. Suriname was toen nog niet geheel onafhankelijk van het ex-moederland. Er werd ook nog vanwege het doen onderhouden van haar troepenmacht in Suriname maandelijks circa NF 20.000.000,- naar ons land overgemaakt. Dit had waarschijnlijk onder andere de dekking van de muntbiljetten mogelijk gemaakt. Want nadat dit deel was komen weg te vallen, na het verkrijgen van de staatkundige onafhankelijkheid op 25 november 1975, kwam de intrinsieke waarde van de Surinaamse munt geleidelijk aan tot uitdrukking in het deviezenverkeer. De inwisseling van een Franse Frank voor onze onafhankelijkheid was tegen dertig Surinaamse centen. Vergelijk dat maar met de inwisseling heden ten dage. Het is bij deze belangrijk te vermelden dat de toegezegde financiële ontwikkelingshulp ten behoeve van de verdere opbouw van Suriname steeds gedeeltelijk op de jaarlijkse staatsbegroting als bestanddeel werd opgenomen. De toenmalige governor van de Centrale Bank die ook eens personeelschef was op het ministerie van Financiën (helaas nu wijlen) was autonoom in zijn functie. Hij heeft in zijn tijd op een heel kundige wijze, waarschijnlijk ter voorkoming dat overheden langer door gaan met het in omloop doen brengen van ongedekte muntbiljetten, de wetten van de Centrale Bank zodanig doen aanpassen, dat zulks niet meer mogelijk is. De sterke devaluatie van de Surinaamse munt is dus reeds in voorgaande decennia ingezet. Hopelijk wordt het bovenstaande in acht genomen bij elke interpretatie omtrent het devalueren van het Surinaamse geld door de burgerij.
Edward Marbach