In hoofdstuk 2 vers 184 van de Heilige Qor’aan is het bevel tot vasten vastgelegd alsvolgt: “O gij gelovigen, het vasten is u voorgeschreven zoals het degenen die voor u waren was voorgeschreven, opdat gij vroom zult zijn. “De waarheid van de hier gegeven verklaring dat het vasten ‘degenen vóór u werd voorgeschreven’, wordt door de godsdienstgeschiedenis bevestigd. Het gebruik van het vasten is in alle hogere, geopenbaarde godsdiensten nagenoeg algemeen erkend, hoewel er in alle niet dezelfde nadruk op wordt gelegd en de vormen en motieven verschillen. De wijzen en motieven daarvan verschillen aanmerkelijk overeenkomstig de streek, het ras, de beschaving en andere omstandigheden, maar het zou moeilijk zijn enig godsdienststelsel, welke ook, te noemen, waarin het helemaal niet wordt erkend.” (Encyclopaedia Britannica: ‘fasting’). De leer van Confucius is volgens de schrijver in de Encyclopaedia Britannica de enige uitzondering. Van de leer van Zoroaster, die soms als andere uitzondering wordt genoemd, wordt gezegd dat ze althans het priesterschap jaarlijks niet minder dan vijf maal het vasten oplegde. De stichter van het Christendom zelf vastte niet alleen voor veertig dagen en nam als een ware jood het vasten op de Verzoendag in acht, maar beval zijn discipelen ook te vasten: “En wanneer gij vast, toont geen droevig gezicht, zoals de huichelaars. Maar gij, als gij vast, zalft uw hoofd en wast uw aangezicht.” (Mattheus 6:16-17). Het schijnt dat zijn discipelen wel vastten, maar niet zo dikwijls als de discipelen van Johannes de Doper, en toen hem daaromtrent gevraagd werd, antwoordde Jezus dat zij veelvuldiger zouden vasten als hij zou zijn weggenomen (Lukas 5:33-35). Van de eerste Christenen wordt vermeld dat zij vastten (Handelingen 13:2). Ook Paulus vastte (2 Korintiers 6:5; 11:27). Ook Cruden merkt op in zijn Bible Concordance dat men bij alle volkeren in dagen van rouw, smart en ongeluk vestte. Deze opmerking wordt door de feiten bevestigd. Onder de joden in het algemeen werd het vasten in acht genomen als een teken van droefheid of rouw. Zo wordt er van David melding gemaakt dat hij voor 7 dagen vastte gedurende de ziekte van zijn jonge zoon (2 Samuel 12:16,18). Als een teken van rouw wordt het vasten verder vermeld in 1 Samuel 31:13 en elders. Het vasten van Mozes gedurende veertig dagen, welk voorbeeld later door Jezus werd gevolgd, schijnt de enige uitzondering te zijn, en het vasten werd in dit geval in acht genomen bij wijze van voorbereiding tot het ontvangen van een openbaring. De gedachte die aan het vrijwillige lijden in de vorm van vasten in de dagen van rouw en ongeluk ten grondslag ligt, schijnt geweest te zijn een vertoornde Godheid te verzoenen en erbarming Hem op te wekken. Hieruit schijnt het denkbeeld zich gaandeweg te hebben ontwikkeld dat het vasten een boetedoening was, daar een leed of ramp beschouwd werd als toe te schrijven te zijn aan zonde, en zo werd het vasten een zichtbare uitdrukking van de door berouw teweeggebrachte verandering van het hart. In de Islam kreeg het gebruik een hoog ontwikkelde betekenis. De Islam verwierp het denkbeeld van het tot bedaren brengen van de goddelijke gramschap of het opwekken van de goddelijke erbarming door vrijwillig te lijden, en leidde in de plaats daarvan een geregelde en onafgebroken vasten in, ongeacht in welke toestand het individu of het volk verkeerde, evenals het gebed, als een middel tot ontwikkeling van de innerlijke vermogens van de mens. Het vasten als een instelling wordt hier tot een geestelijke, zedelijke en lichamelijke discipline van de hoogste rang gemaakt en dit wordt duidelijk aangetoond door de verandering van de vorm alsmede van het motief. Door de instelling permanent te maken worden alle gedachten aan leed, ongeluk en zonde daarvan afgescheiden, terwijl zijn wezenlijke doel duidelijk wordt aangetoond, ‘opdat gij u zult hoeden’. Kortom, het doel van het vasten, zoals door de Heilige Qor’aan bevolen, is om de mens tot de hoogste geestelijke stadia te doen komen.
Aan de gehele Surinaamse samenleving wordt een gezegende maand Ramadan toegewenst.
De Surinaamse Ahmadiyya Gemeenschap (S.A.G.)
Ephraimszegenweg 67 – Paramaribo.