Onlangs heeft DNA lid Arthur Tjin A Tsoi de zoveelste vraag gesteld over vermeende corruptieve praktijken van deze regering en haar functionarissen. De vermeende uitspraken van het parlementslid Tjin a Tsoi moeten worden geplaatst in de context van de wijdverbreide en alom tegenwoordige corruptie en nepotisme op zowel de ministeries als vanuit het kabinet van de president. Sinds het aantreden van de regering Bouterse wordt oppositie breed geageerd tegen de onoorbare en slinkse corruptiepraktijken die ten koste gaan van gemeenschapsgeld. Tot op heden is het leden van de oppositie in DNA ook niet gelukt de diverse, bij voornoemde corruptiepraktijken betrokken, ministers ter verantwoording te roepen in het parlement. Brieven gericht aan de president, met het verzoek openheid van zaken te geven over en daadkrachtig op te treden tegen de wijdverbreide en openlijke corruptie in zijn kabinet blijven structureel onbeantwoord. Een dergelijke gang van zaken is ongehoord in een samenleving, die zich erop laat voorstaan een democratie te zijn. En het wordt er bepaald niet beter op wanneer de president pogingen onderneemt om de grondwettelijke controletaken van een parlementslid, in casu de heer Tjin A Tsoi, definitief onmogelijk te maken door te hem te intimideren met civielrechtelijke procedures.
Vrijheid van meningsuiting
Vrijheid van meningsuiting is één van de essentiële fundamenten van een democratische samenleving en dit recht is één van de basisvoorwaarden voor vooruitgang van de samenleving en de ontwikkeling van een ieder. ‘In het verlengde hiervan kan gesteld worden dat de overheid die ingrijpt in de politieke meningsvorming de schijn op zich laadt ‘rechter in eigen zaak’ te willen spelen nu die meningsvorming veelal gepaard zal gaan met kritiek op de overheid of de machtspositie van het politieke establishment kan aantasten. Ook het Inter-Amerikaans mensenrechtensysteem gaat er onmiskenbaar van uit dat ongehinderde politieke meningsvorming essentieel is in een democratische samenleving. Dat blijkt onder andere uit ‘Principle 1’ van de ‘Inter-American Declaration of Principles on Freedom of Expression’, die stelt dat ‘freedom of expression in all its forms and manifestations is a fundamental and inalienable right of all individuals’. Overheidsfunctionarissen, de president inbegrepen, kunnen zich derhalve minder snel beroepen op een overschrijding van de grenzen van de vrijheid van meningsuiting dan gewone burgers.
Parlementaire onschendbaarheid
De parlementaire onschendbaarheid, zoals verankerd in artikel 88 van de Surinaamse Grondwet, strekt ertoe leden van de Nationale Assemblee te vrijwaren van strafrechtelijke vervolging ‘voor hetgeen zij in de vergadering hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overlegd.’
Rechtsbescherming buiten het parlement
Hoewel de parlementaire onschendbaarheid zich niet uitstrekt tot uitlatingen gedaan buiten de DNA, komt aan parlementsleden, in het bijzonder oppositieleden een verhoogde rechtsbescherming ten aanzien van uitlatingen buiten het parlement. Echter oordeelde het Europees mensenrechtenhof dat politieke uitingsvrijheid zich ook uitstrekt tot uitingen die buiten de volksvertegenwoordiging zijn gedaan. Het oordeelde dat: ‘[w]hile freedom of expression is important for everybody, it is especially so for an elected representative of the people. He represents his electorate, draws attention to their preoccupations and defends their interests. Accordingly, interferences with the freedom of expression of an opposition member of parliament, like the applicant, call for the closest scrutiny on the part of the Court’. Overigens is het evident dat de president een publieke figuur is en onderdeel zal blijven van het publiek debat.
Conclusie
De heer Tjin A Tsoi ontkent ten stelligste de gewraakte uitspraken te hebben gedaan. De bewering dat hij doelbewust onwaarheden heeft verkondigd over de president strookt dus kennelijk niet met de werkelijke gang van zaken. Bovendien is de bewering dat uitspraken van een parlementariër telkens als vaststaande feiten worden beschouwd een schromelijke overdrijving van de politieke werkelijkheid. Ook de bewering als zou de inhoud en strekking van het gepubliceerde artikel ‘lasterlijk, beledigend, vernietigend en schade berokkenend’ zijn voor de president wordt op geen enkele wijze onderbouwd. De bewering dat hierdoor overigens ook de Staat Suriname ‘zeer ernstig beledigd en gelasterd’ zou zijn, spant echter de kroon qua absurditeit. Maar zelfs indien vast zou komen te staan dat hij heeft beweerd dat de president of zijn kabinet het bewuste schip heeft aangeschaft met staatsmiddelen, is een civielrechtelijke aansprakelijkheid in deze buitenproportioneel en dus in strijd met het recht op vrijheid van meningsuiting, welke de heer Tjin A Tsoi geniet onder artikel 13 IAVRM. Dergelijke uitspraken zijn namelijk onmiskenbaar gedaan in het kader van het aan de kaak stellen van de wijdverbreide corruptieve praktijken sinds het aantreden van deze regering. Een eventuele civielrechtelijke aansprakelijkheid zou dus ernstige schade berokkenen aan de grondwettelijke taak van parlementsleden om, al dan niet in het parlement, controle uit te oefenen op de uitvoerende macht. In tegenstelling tot wat Van Dijk-Silos beweert, dat de positie die de president bekleedt hem extra gevoelig zouden maken voor dergelijke uitlatingen, is onjuist. De president en alle andere regeringsfunctionarissen genieten minder bescherming dan andere burgers om gevrijwaard te blijven van de aantasting van zijn goede naam. De mogelijkheid dat een president met dergelijke uitlatingen geconfronteerd wordt is, met andere woorden, een van de risico’s van het vak. In dit verband is ook van belang dat, ondanks verwoede pogingen van leden van de oppositie in de DNA om de huidige regering ter verantwoording te roepen, noch de president noch leden van zijn kabinet gevolg geven aan hun grondwettelijke plicht om verantwoording af te leggen in het parlement. De president moet dus niet trachten parlementsleden te intimideren en/of monddood te maken door middel van civielrechtelijke procedures, maar handelen conform zijn grondwettelijke plicht en doen wat hij tot nog toe ernstig heeft nagelaten: een einde maken aan de wijdverbreide corruptie en het nepotisme binnen de overheid waarmee de samenleving sinds zijn aantreden wordt geplaagd.
Sunil Oemrawsingh
Lid NPS Johan Adolf Pengel Instituut