Nogmaals: Verval van het recht van grondhuur na overlijden grondhuurder

Het vonnis van de Kantonrechter de dato vijf januari tweeduizendtwaalf inzake Kasi ca de Staat Suriname en Alisha International N.V. blijft de juridische gemoederen bezig houden. Echter gaat het hier niet om een theoretische kwestie alleen bestemd voor juristen, maar om één met een groot praktisch belang dat alle personen die een grondhuurrecht hebben – en dat zijn tallozen in onze gemeenschap – raakt.
Art 16 Decreet Uitgifte Domeingrond (DUD) bepaalt dat na overlijden van de grondhuurder of ontbinding van de gemeenschap waarin het grondhuurrecht valt, de deelgerechtigden binnen 18 maanden daarna één persoon uit hun midden moeten aanwijzen op wie het recht van grondhuur overgaat.
In de notariële rechtspraktijk werd dit artikel gedurende langer dan 30 jaar als een “dode letter” beschouwd dat wil zeggen dat het alleen een papieren waarde had. De kantonrechter heeft in het voormeld vonnis radicaal met deze opvatting afgerekend.
Dit vonnis is in notariële kringen als een donderslag bij heldere hemel aangekomen. Sommige prominente juristen zijn het eens met de uitspraak van de kantonrechter, maar de bekende Nederlandse rechtswetenschapper en kenner van het Surinaamse recht Mr. Dr. Cees A. Kraan bestrijdt deze uitspraak. Hij wijst er onder andere op dat Kasi althans zijn advocaat, verzuimd heeft een beroep te doen op overmacht. De wet geeft in art 16 lid 2 DUD uitdrukkelijk de mogelijkheid daartoe.
In het zojuist uitgekomen nummer van het SJB (april 2013) beantwoordt Kraan op verzoek van enkele notariële practici onder andere twee belangrijke vragen.
De eerste is : Stel dat een man (A) een recht van grondhuur op zijn naam heeft verkregen en hij huwt in algemene gemeenschap van goederen met B. Is artikel 16 DUD dan ook van toepassing als de echtgenote B, komt te overlijden?
De wet spreekt van overlijden van de grondhuurder. De meeste notarissen gaan ervan uit dat de formele grondhuurder A is en dat het artikel dus toepassing mist bij het overlijden van B. Kraan komt echter, uiteraard onder motivering van zijn standpunt, tot de conclusie dat artikel 16 DUD ook van toepassing is bij overlijden van B, zijnde de echtgenote, dus niet de persoon op wiens naam het grondhuurrecht staat.
Indien Kraan gelijk heeft, kan deze opvatting verstrekkende gevolgen hebben voor de rechtspraktijk, met name hypothecaire schuldeisers zouden hun dekking kunnen zien wegvallen.
De tweede vraag die Kraan beantwoordt is: Wat wordt met “aanwijzing” in artikel 16 DUD bedoeld?
Kraan huldigt de opvatting dat hier sprake is van een scheiding en deling, die bij notariële akte moet worden geëffectueerd. Dit is ook de geldende opvatting in de notariële rechtspraktijk. Kraan wijst echter ook op de mogelijkheid dat aanwijzing gezien kan worden als een rechtshandeling sui generis (van eigen aard) waardoor de onverdeeldheid wordt beëindigd. Hiervoor is een  notariële akte niet noodzakelijk.
Uit het voorgaande blijkt dat artikel 16 DUD veel onduidelijkheden in zich bergt.
De ratio van het artikel is volgens de memorie van toelichting dat boedelvorming moet worden tegengegaan. Kraan is evenwel van mening dat bij grondhuur niet of nauwelijks van boedelvorming kan worden gesproken, daar dit recht voor korte duur – maximaal 40 jaar – wordt verleend. Hij pleit er daarom voor dit artikel af te schaffen. Het lijkt erop dat de Vereniging van Notarissen en Kandidaat-notarissen Kraan ondersteunt in dit standpunt. Vanuit de leden bestaat er reeds een voorstel voor het indienen van een initiatief wetsontwerp tot intrekking van artikel 16 DUD.
De algemene ledenvergadering van de vereniging moet echter hierover nog een beslissing nemen en daarnaast DNA-leden bereid vinden deze wetswijziging te ondersteunen en het ontwerp daarvoor in te dienen.
 
 door Carlo R. Jadnanansing
 

error: Kopiëren mag niet!