De issue van het Spaar- en Stabilisatiefonds kan vergeleken worden met het verhaal in de Bijbel en de Koran over de 7 vette jaren en de 7 magere jaren. De bestaanszekerheid van naties en de concrete voedselzekerheid waren toen in de tijd van de machtige farao’s een punt van zorg van regeerders en burgers, maar ook nu. In Suriname wordt de laatste tijd steeds meer gezegd, mede vanwege de beïnvloeding vanuit internationale organisaties, dat de rode draad in de economie zoals het er nu uitziet eens zal opdrogen. We hebben nu economische voorspoed met goud en olie. Onze economische groei behoort tot de beste in de regio. Maar eens raakt inderdaad het goud op en zal ook de olie opdrogen. Deze inkomsten waarop wij nu zwaar steunen, moeten geen gat slaan in ons staatsbudget. Wij moeten geen failliet land gaan worden als de niet-regenereerbare bronnen hun tijd hebben gehad. Het is terecht dat de regering het concept van een Spaar- en Stabilisatiefonds sterk in overweging en waarschijnlijk het ook in DNA in behandeling zal nemen. In dat kader zal deze regering vergeleken kunnen worden met de farao die Jozef in dienst nam om het volk te behoeden van de magere jaren die zouden komen. De farao zouden wij nu kunnen identificeren, maar wie wordt de wijze manager Jozef? En vriend van de farao met een academische graad of een manager die de zaak goed zal kunnen leiden? Bij wet is het de bedoeling in elk geval dat onder deze regering een Spaar– en Stabilisatiefonds Suriname wordt ingesteld als een rechtspersoon. Het fonds zal formeel als doel hebben om de ‘overheidsinkomsten te stabiliseren’ met het doel om de macro-economische turbulentie te beperken en de capaciteit van overheidsuitgaven in tijden van lagere opbrengsten van de mijnbouwinkomsten te beschermen. Het fonds zal als doel hebben om een alternatieve stroom van inkomsten te genereren om de overheidsinkomsten te diversificeren en de overheidsuitgaven waar nodig aan te vullen als de inkomsten uit de exploitatie van niet-duurzame grondstoffen zijn verminderd. Het fonds moet ook inkomsten genereren voor toekomstige generaties door besparingen uit de mijnbouwinkomsten van de Staat die voortvloeien uit de exploitatie van niet-duurzame grondstoffen (goud, olie etc..). De spaarpot/het fonds zal gelinkt worden aan de begroting en economische voorspoed. Wanneer de begroting aan DNA wordt gepresenteerd door de Financiënminister, moet volgens het wetsvoorstel steeds exact vastgesteld zijn de geschatte mijnbouwinkomsten voor het volgende begrotingsjaar. Voor de eerste maal zal men de mijnbouwinkomsten van 2012 gebruiken. Bij het schatten zal men bij een verwachte stijging van de inkomsten uitgaan van een 3% stijging, en bij een verwachte terugval zal men uitgaan van een daling van 1.5%. Het positieve verschil tussen begrote en feitelijke mijnbouwinkomsten wordt overgedragen aan het fonds.
De middelen van het fonds worden ten eerste gevormd door het startkapitaal die de Staat ter beschikking zal stellen. Voorts worden de stortingen gepleegd van het positieve verschil tussen begrote en feitelijke mijnbouwinkomsten. Daarnaast zal het fonds ook investeringen plegen. Het is van belang dat het fonds de ruimte krijgt om behoorlijk uit te dijen en dat niet al te gulzig in een premature stadium al getrokken wordt uit het fonds. De economie moet steeds gestimuleerd worden en de rol van de niet-regeneerbare sectoren moet steeds minder worden en die van de regenereerbare steeds meer. Op den duur moet men bij het aanvullen van begrotingstekorten door middelen van het fonds niet alleen letten op de mijnbouwinkomsten alleen, maar dat van de totale economie. Bovendien moet het fonds zodanig zich gaan ontwikkelen dat de inkomsten uit de mijnbouwsector minder relevant worden en de investeringen steeds meer. Belangrijk is dat de begrotingsondersteuning uit het fonds niet uitsluitend plaatsvindt in de consumptieve sfeer, maar dat de regering in korte en middellange periode met partiële staatsbemoeienis en middels ondersteuning en aanmoediging van particulier initiatief, de productiesector zwaar bevordert. Het fonds verleent suppletie aan de Staat in minder goede tijden (bij bepaalde begrotingstekorten), maar het wetsvoorstel bepaalt dat deze suppletie op voorwaarde wordt verleend dat de kosten in andere categorieën van de publieke sector gedurende de rest van het dienstjaar worden verminderd met een bedrag gelijk aan wat van het fonds is ontvangen. Kortweg komt dit erop neer dat de regering bij een tekort in ruil voor suppletie saneert. Het wetsvoorstel is technisch, maar het fonds zal vallen en opstaan met de kwaliteit van de bemensing. Zit men daar voor een goed betaalde high profile baan, om brandjes te blussen voor de regering of om de wettelijke taak uit te voeren, met name dat van het diversifiseren van de economie. Opvallend is dat het wetsvoorstel wel in enige mate regelt hoe suppletie aan de regering moet worden gegeven, maar niet of niet uitputtend regelt de terugbetaling. Ook wordt niet uitdrukkelijk geregeld hoe het fonds moet bijdragen aan de diversificatie van de economie. Bij de bemensing van het fonds moet voorkomen worden dat de raadsleden die het besturen het fonds laten misbruiken als een leeninstituut voor regeringen die in liquiditeitsproblemen zitten. Een academische graad zegt nog niet veel over de inborst van de raadsleden. Die kan ook niet gegarandeerd worden middels wetsbepalingen. Veel zal afhangen van de wijsheid van de farao en de keuze die hij maakt bij het aanstellen van de leider van de raad. Hij moet de wijsheid en het geluk hebben om een echte Jozef te zoeken en te vinden.