Het feit dat zowel de minister van Juspol als de korpschef door de president wordt benoemd, moet niet voor verwarring zorgen bij het KPS. Ondanks dit gegeven is de korpschef ondergeschikt aan de Juspol-minister; hij functioneert onder zijn ‘algemene leiding’. De Staat heeft een aantal bevoegdheden die gepaard gaan met gebruik van geweld toevertrouwd aan de politie. De samenleving onthoudt zich van eigenrichting, omdat er een instituut is dat belast is met de noodzakelijke en proportionele toepassing van geweld. De samenleving rekent dus op een adequaat functionerende politie. Hapert het politieapparaat dan neemt de levenskwaliteit van de burger af en in sommige gevallen wordt het dan zelfs gevaarlijk om in een bepaald land te verblijven. De tendens is er nu geleidelijk aan ingetreden dat ook van buiten af de kwaliteit van de dienstverlening van de politie en de percepties die er daarover bestaan bij de bevolking worden gemeten. Heel vaak wordt dat ook afgezet tegen andere regionale landen, waardoor wij onze situatie beter leren beoordelen. Het korps en zijn wel en wee is een zaak van het publiek, omdat het publiek op dit instituut wil blijven rekenen. Vandaar dat het nieuws met betrekking de ongewenste aanstelling althans het voornemen daartoe onze onverdeelde aandacht verdient. Het korps wordt ingevuld vanuit de samenleving, die in sommige opzichten belast is. Onder andere gaat het dan om een ingebakken probleem om orde en tucht te accepteren. Het politieapparaat is in de afgelopen periode niet bespaard gebleven van enige politieke inmenging, mede omdat het apparaat gezien werd als een mogelijkheid om banen aan te bieden. Het politieapparaat is echter niet bedoeld om banen te creëren, maar om wet en recht te handhaven en toevallig hebben wij daarvoor mankracht nodig. Aangezien het korps bezien wordt vanuit een banenperspectief, komen bevorderingen in een ander licht te staan. Waarom worden politiefunctionarissen benoemd en hoe vinden selecties en beoordelingen plaats? Nu is bericht dat binnen het KPS ontevredenheid heerst omdat de Juspol-minister twee politie-inspecteurs zou willen voordragen tot benoeming tot hoofdinspecteur. Het nieuws is dat er raadsvoorstellen zijn ingediend bij de RvM zonder dat de korpschef is geconsulteerd, dus zonder dat om zijn advies is gevraagd. De vraag rijst uiteraard of het bevoegde gezag (hier de Juspol-minister) uit hoofde van de Personeelswet, het Politiehandvest, dan wel een afspraak gehouden is om een advies te vragen van de korpschef. Zo ja, in hoeverre is de minister gehouden om het advies ook op te volgen? De minister zegt dat hij meegegaan is met het advies van de korpschef. De media berichtten dat door de korpschef aan de minister gevraagd is om de raadvoorstellen in te trekken. De vraag rijst op basis van welke wettelijke grondslag de korpschef die stap onderneemt. Omdat het hier gaat om een gedisciplineerde organisatie, moeten wij ervan uitgaan dat de korpschef heeft gehandeld en het betreffende verzoek heeft gedaan op basis van wettelijke aanspraken die hij heeft als korpschef. Het managementteam zou achter de korpschef staan, maar dat op zich doet in principe niet ter zake. Het gedisciplineerde korps wordt bestuurd om basis van vooraf vastgestelde regels, vastgelegd in wetten, uitvoeringsbesluiten, beschikkingen en richtlijnen. Wanneer de leiding van het korps een vuist vormt tegen de Juspol-minister, dan dient het niet te gaan om primair power play. De stellingname moet een wettelijk kader hebben. In hoeverre het managementteam een wettelijke basis heeft is onbekend, maar wordt betwijfeld. In dit geval moet gewaakt worden dat de korpsleiding de zaak niet aanstuurt op basis van willekeur, omdat de afwikkeling van deze zaak zeker precedentwerking zal hebben. Aan de ander kant moet de Juspol-minister bij het uitoefenen van zijn wettelijke bevoegdheden tot bevordering, rekening houden met het feit dat hij niet discrimineert of rancuneus handelt. De minister moet wanneer hij selecteert bij gelijke gevallen, duidelijke selectiecriteria hebben en hij moet niet beschuldigd kunnen worden van het maken van onderscheid op basis van discriminatiegronden. De korpschef vindt dat er geen termen aanwezig zijn voor bevordering. De korpschef zou bevoegdheid hebben ten aanzien van bevorderingen. Ook de politiebond zegt overgeslagen te zijn, dus kennelijk hebben zij ook wettelijke inspraak of zeggenschap in enige mate. In de media zijn aangehaald als gronden voor het ‘negatief advies’ het Politiehandvest en de instructie voor de korpschef. De vraag rijst in deze wat de rol van de korpschef is ten aanzien van de politie en wat die van de minister is. Het Politiehandvest bepaalt dat de algemene leiding over de politie berust bij de minister. De pg is belast met de justitiële politiezorg. Hij is bevoegd aan de ambtenaren van politie zodanige instructies tot voorkoming, opsporing en nasporing van strafbare feiten te geven, als hij in het belang van een goede justitie nodig oordeelt. Naast de bevoegdheden van de procureur-generaal en de dc’s is de korpschef belast met de organisatie en het beheer van de politie. Het Politiehandvest bepaalt dat de organisatie en het beheer moet geschieden onder de algemene leiding van de minister. De korpschef is bevoegd dienstvoorschriften uit te vaardigen. In casus is belangrijk de bepaling dat o.a. de bevordering van de tot het korps behorende ambtenaren van politie geschiedt, voor zover het officieren betreft, door de president, en voor wat betreft onderofficieren en manschappen door de minister. De politie-inspecteur is volgens het Politiehandvest een officier en net geen onderofficier. In dit geval moet de president dus bij resolutie de benoeming doen. Van een majoor naar een inspecteur is wel een aangelegenheid van de minister. De benoeming en ontheffing van commandanten, alsmede de indeling van het overige personeel bij een afdeling of onderdeel van het korps, geschieden door de korpschef, tenzij de minister zich een of meer van deze bevoegdheden wenst voor te behouden.
Bij een vluchtige bestudering van het Politiehandvest is niet uitdrukkelijk gelezen dat bij een benoeming er een rol is weggelegd voor de korpschef. Een inspraak bij de bevordering zou afgeleid kunnen worden van zijn bevoegdheid om de politie te organiseren en te beheren, maar er staat in het handvest uitdrukkelijk dat zulks geschiedt ‘onder de algemene leiding van de minister’. De hiërarchie en de gezagsverhouding zijn duidelijk. Welke concessies een minister (ooit eens) heeft gedaan aan een korpschef middels de instructie is vooralsnog niet bekend, maar uitgesloten is het dus niet dat een bevoegdheid is gegeven.
In elk geval moet het niet zo zijn dat het korps een vuist maakt tegen de minister, wie die minister ook mag zijn. Partijen die de dienst uitmaken bij de politie, de minister, de pg en de korpschef moeten het niet zover laten komen dat confronterende standpunten worden ingenomen. In elk geval moet de plaats van de Juspol-minister zoals verankerd in het Politiehandvest nooit en te nimmer in het geding zijn, en dat in het belang van een plichtsgetrouwe uitoefening van de algemene en de bijzondere politietaken.