Gisteren is wereldwijd Werelddag voor de Persvrijheid herdacht. In Suriname is een meer efficiënte bundeling van de media en mediawerkers gewenst. De vrije media, maar vooral ook de mediawerkers moeten beseffen dat er gemeenschappelijke belangen zijn in het krachtenveld, die elkaar logischerwijs zullen tegenwerken. De vrije media beconcurreren elkaar, maar zijn ook elkaars makkers. De vraag is waarop de nadruk gelegd moet worden: de verschillen of de overeenkomsten. Bij de beantwoording van deze vraag is van belang om na te gaan wat de staat is van de democratische rechtsstaat. Zolang de democratische volwassenwording de ultieme fase niet heeft bereikt, is het een overlevingsstrategie van de media om concurrerend vermogen niet te verwaarlozen, maar de nadruk te blijven leggen op de gemeenschappelijke belangen en de kansen en bedreigingen die de sector raken. Suriname heeft de ultieme fase van de democratische volwassenwording nog niet bereikt, althans als wij met andere landen worden vergeleken. Er zijn internationale instituten zoals Economist Intelligence Unit die Suriname typeren als een flawed democracy, een onvolwaardige democratie. Dat komt mede door de ruimte die de pers heeft om vrij bijvoorbeeld het beleid en de regeerwijze van de regering te bekritiseren. Er zijn fouten gemaakt in deze periode die goed gemaakt kunnen worden. Het moet dus betekenen dat teruggeschakeld moet worden naar het niveau van de vorige regering en dat van daaruit de situatie verder moet worden verbeterd. Ook tijdens de vorige regeerperiode zijn ingrepen geweest in het mediawerk, maar met dit verschil dat het op een staatszender gebeurde. Tijdens de herdenking van de Werelddag voor de Persvrijheid moet gepleit worden voor meer eenheid in mediawereld. Daarbij moet een overkoepelende vrije mediaorganisatie een belangrijke rol spelen. Zo een organisatie hebben wij niet in Suriname. We hebben wel een Surinaamse Vereniging van Journalisten, die meer bedoeld is als vakorganisatie van individuele journalisten. De vrije media die nieuws maken, moeten zich gaan bundelen en opkomen voor meer vrijheid. Eerder meldden wij dat internationaal geconstateerd is dat zelfcensuur door veel media(werkers) wordt toegepast in Suriname. Zelfcensuur betekent hier dat mediawerkers zelf beperkingen opleggen aan zichzelf – zonder dat ze in overtreding zouden zijn met een wettelijke regel of beroepscode als ze dat niet deden – om te voorkomen dat de regeerders boos worden. De oproep die de journalistenvereniging echter doet, is om bij in elk geval het journalistieke werk het recht op vrijheid van meningsuiting niet absoluut te beleven. De vereniging noemt daarbij artikel 19 van de Grondwet waarin ‘bijzondere plichten en verantwoordelijkheden’ zouden zijn genoemd voor journalisten. Een ieder heeft het recht om door de drukpers of andere communicatiemiddelen zijn gedachten of gevoelens te openbaren en zijn mening te uiten, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet, staat in de Grondwet. Wat zijn dan de ‘bijzondere plichten en verantwoordelijkheden’ waar de vereniging het over heeft? Het gaat kennelijk om ‘ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’. Die verantwoordelijkheid is niet concreet maar algemeen geformuleerd en er zijn geen plichten en verantwoordelijkheden genoemd. Het laatste deel van de grondwetsbepaling tracht om aan te geven dat journalisten alhoewel vrij in de expressie, niet immuun zijn van een civielrechtelijke vordering wegens schade of een strafrechtelijke vervolging wegens overtreding van de strafwet. Het laatste deel is er om te voorkomen dat journalisten in een rechtszaak zouden beweren dat ze immuun zijn tegen civiele vorderingen en strafzaken. De vereniging zou er goed aan doen om de wetten die de verantwoordelijkheden uitdrukken, expliciet te noemen voor de leden en de burgerij. Als het gaat om de wet denken wij wat deze grondwetsbepaling betreft aan het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Strafrecht. De grondwetsbepaling moet door de vereniging echter niet gebruikt worden om in enige mate dan wel voorzichtigheidshalve te bewegen om zelfcensuur toe te passen. Zo moet artikel 19 van de Grondwet niet worden geïnterpreteerd. De vereniging spreekt zich in haar communiqué op bovengenoemd ook nog tegen. Aan de ene kant zegt ze dat artikel 19 refereert aan bijzondere plichten en verantwoordelijkheden – hetgeen niet het geval is – terwijl aan de andere kant ze stelt dat dit recht op vrije meningsuiting aan bepaalde beperkingen kan worden gebonden, doch alleen beperking die bij de wet worden voorzien en nodig zijn. Met andere woorden, zegt de vereniging dat die beperking er niet zijn maar kunnen komen. Sterker nog, de vereniging lijkt te zeggen dat wettelijke beperkingen nodig zijn. Aan welke beperkingen denkt de vereniging? De vereniging praat over ‘een eenzijdige beleving van het recht’. Kennelijk bedoelt de vereniging daarmee te zeggen een zodanige beleving van het recht zodat de rechten van derden niet worden geschonden. Nu is onduidelijk over welke maatschappelijke ontwikkeling de vereniging het heeft. Is er een patroon in de beleving van de journalistieke vrijheid, waarbij structureel de rechten van derden worden geschonden? Wat de laatste tijd opvallend was, was de spanning tussen de regering en delen van de vrije media, daar was er wel een patroon waar te nemen. Het is moeilijk om aan te nemen dat de vereniging met ‘derden’ de regering of ministers bedoelt. Welke rechten van derden kunnen door een onbegrensde uitoefening van het recht op vrijheid van meningsuiting worden geschonden? We kunnen denken aan privacy, staatsgeheimen en intellectuele bezitsrechten. Waar denkt de vereniging aan? In de derde alinea van het communiqué heeft de vereniging het over beknotting, bedreiging en mishandeling van journalisten. Maar in deze gevallen is steevast een patroon te zien waar daders rechtvaardigen dat de journalisten hun schaden in hun gerechtvaardigde belangen. Waar de VN het heeft over onbelemmerd het recht op vrije meningsuiting uitoefenen, praat de vereniging over beperkingen die zij niet nader kan specificeren. In een tijd waar internationaal vastgesteld wordt dat wij minder vrij zijn geworden en dat er zelfcensuur wordt toegepast, legt de vereniging een compleet verkeerde nadruk. De leden worden hierdoor niet aangemoedigd om nog vrijer hun journalistieke vrijheid te beleven. Onder de gegeven omstandigheden bevestigt de houding van de vereniging de conclusies die worden getrokken over de staat van de vrijheid in Suriname.