Door de organisatie van de ambtenaren is recent aandacht gevraagd van het Pensioenfonds in het geval van een mevrouw, die na 28 jaar samenleven met een ambtenaar tot de ontdekking komt dat nu na zijn overlijden, zij geen aanspraak maakt op weduwenpensioen. Vermeld wordt dat zij ook niet op hetzelfde adres woonachtig waren. De vakcentrale ageert tegen dit onrecht en praat over koloniale regels en wetten, waarin wij zijn blijven zitten als natie. Die wetten zouden behoren tot het rijk der fossielen. De wetten zouden humanere levensverhoudingen verstoren, ‘in alle lagen van de samenleving’. De vakcentrale zou met dit uitgangspunt, zonder verder iets te zeggen’ in principe de absolute rol van het instituut van het huwelijk aanvechten, dus in principe een moreel-ethisch punt opwerpen. Maar de vakcentrale is daarbij uitdrukkelijker en vraagt zich af of het huwelijk zoals erkend, toegestaan en opgedrongen door de koloniale machthebbers alleen als huwelijk moet worden begrepen. Daarmee meent de ambtenarenorganisatie te zeggen dat ook andere levensvormen door het Pensioenfonds erkend moeten worden. We denken aan het in Suriname vaak voorkomende concubinaatschap en wellicht ook het samenleven van lesbiennes en homofielen, die nog niet kunnen trouwen in Suriname. De organisatie houdt een pleidooi over ontwaken en erkenning van culturen. Uit het pleidooi van de ambtenarenorganisatie blijkt dus dat het pensioenfonds met partnerschappen moet rekening houden die anders dan op het huwelijk zijn gebaseerd. Eerder noemden we concubinaat en het samenleven van lesbiennes en homofielen, maar vanuit het culturele aspect moet dan ook rekening worden gehouden met bijvoorbeeld de ‘nikaah’ bij de Moslims die met meerdere vrouwen is toegestaan, het huwelijk puur volgens de Hindoeritus voltrokken door de pandit en de rituele samenlevingsvormen gebaseerd op sweri’s van de Inheemsen en Marrons. Bij de laatsten zou polygamie ook zijn toegestaan. De vraag rijst hierbij of het pensioenfonds nou met 1 partner alleen rekening moet houden of met meerdere indien met meerdere vrouwen decennialang niet op hetzelfde adres is gewoond. Evenals het huwelijk is namelijk ook de wettelijk geboden monogamie door de koloniale machthebbers aan ons opgedrongen. Als de cultuur polygamie toestaat, moeten dan meerdere partners een pensioen ontvangen? Bovendien blijkt uit het pleidooi van de organisatie dat het niet bezwaarlijk moet zijn als men niet op een adres woont. De vraag rijst dan hoe, als de wet op gegeven moment rekening zou houden met andere partnerschappen, bij de Staat aannemelijk moet worden gemaakt dat twee personen samenwonen. Hoe moet het Pensioenfonds het samenwonen beoordelen en verifiëren? Moet men afgaan op verklaringen van de langstlevende partner alleen?
Het ageren van de ambtenarenorganisatie duidt erop dat ze de wet op basis waarvan het Pensioenfonds handelt, achterhaald vinden. Na een aantal jaren kan dat inderdaad het geval zijn. Het achterhaald zijn van een wet wordt bepaald door de realiteit en wenselijkheid van de burgerij, die de wetten maakt, op een bepaald moment. Vanwege het aanhalen van het punt van het adres ontstaat de indruk dat het Pensioenfonds, misschien uit hoofde van een instructie van de regering ook rekening houdt met het concubinaat. Weliswaar zou dan een samenwonen moeten worden bewezen. Dat kunnen wij ons alleen voorstellen met een uittreksel.
Wat er nu dus moet gebeuren, is dat de ambtenarenorganisatie pressie uitoefent om de Ambtenarenpensioenwet 1972 te doen wijzigen die momenteel inderdaad alleen uitgaat van het huwelijk als samenlevingsvorm, waaruit rechten voor weduwen, weduwnaars en wezen ontstaan. Deze wet noemt in de versie die bekend is nergens het recht van andere samenlevingsvormen zoals het concubinaat. Over het algemeen bedraagt het pensioen van de weduwe of weduwnaar van een ambtenaar 60% van het pensioen waarop de ambtenaar recht of uitzicht zou hebben gehad. Indien de ambtenaar overlijdt vóór het bereiken van de leeftijd van 60 jaar, wordt voor de berekening van het ambtenarenpensioen zijn diensttijd doorgeteld tot het einde van de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar zou hebben bereikt. Dit staat bekend als de diensttijddoortelling. Met het uitkeren van het ambtenarenpensioen is belast een pensioenfonds onder de naam Pensioenfonds Suriname. Het pensioenfonds bezit rechtspersoonlijkheid. Het pensioenfondsbestuur bestaat uit een directie en een raad van toezicht. Het beheer van het fonds, de toepassing van deze wet en het toezicht op de naleving van haar bepalingen berusten bij de directie. De directie beslist over de toekenning van pensioen op schriftelijke aanvraag door of vanwege de betrokkene. Bij de toepassing van de wet zou de directie van het fonds zich enige beoordelingsvrijheid kunnen toemeten, alhoewel het toch moeilijk is om afwijkende definities van weduwe te accepteren voor de toepassing van de wet. De raad doet, de directie gehoord, aan de Biza-minister de voorstellen die hij in het belang van de toepassing van deze wet nodig acht. Tot deze voorstellen kunnen behoren de voorstellen die de ambtenarenorganisatie doet in het kader van het verruimen van de samenlevingsvormen waarmee de wet rekening moet houden. In dit incidenteel geval waar de ambtenarenorganisatie het over had, wordt het wellicht moeilijk voor het Pensioenfonds om af te wijken van de duidelijk in de wet en in richtlijnen aangegeven normen. Maar deze case kan wel een aanzet zijn om wetswijzigingen te doen doorvoeren in de Ambtenarenpensioenwet of om instructies te updaten of te doen opnemen in dwingende wetgeving. Er is dus werk aan de winkel voor de ambtenarenorganisatie om de wetgeving dichter te brengen bij de realiteit van deze tijd zoals de organisatie het constateert.