De Achterdam in Nieuw Nickerie kreeg op 5 april 2013 een nieuwe naam: “D.C. B.J. Parabirsingweg”. Hiermee kwam een stille erkenning voor het werk van een noeste werker afkomstig uit dit rijstdistrict, die zelf nooit aan de weg timmerde en zijn werk altijd gestaag en met volle inzet deed. In zijn lange carrière heeft hij de overheid meer dan 35 jaar gediend, in functies uiteenlopend van onderwijzer tot departementsdirecteur. Dat de vernoeming zonder verdere officiële ceremonie plaatsvond, alleen zijn weduwe en jongste dochter waren erbij, blijft misschien toch een beetje in de stijl van de man die liever de handen uit de mouwen stak en iets tot stand bracht, dan zichzelf op de voorgrond te stellen. Toch lijkt het me belangrijk en interessant voor uw lezers, zeker de jongeren daaronder, om iets te vertellen over zijn leven en werk, dat veel laat zien over een tijd die nu achter ons ligt. We schrijven midden jaren zestig. In Nickerie hebben de zware regens ingezet met als gevolg grote problemen in de Clarapolder, één van de westelijke polders. De polder was ondergelopen, de landbouwers waren ten einde raad en het probleem kwam op het bureau van de districtscommissaris, Jozef Parabirsing. Hij trok er meteen op uit, om samen met zijn ambtenaren en het waterschapsbestuur poolshoogte te nemen. Het bleek dat de normale afvoer naar de Nannikreek de grote hoeveelheden water niet aan kon. “Welke oplossing zien jullie?”, vroeg hij aan de landbouwers. Zij stelden voor om de oude Clarasluis, een kleine sluis die op de Corantijn loosde, open te zetten. De sluis was lang niet gebruikt en geheel dichtgeslibd. Met vereende krachten werd de sluisdeur vrijgemaakt en kon het overtollige water wegstromen. Een dag uit de lange loopbaan van deze stonfutu van de overheid en typerend voor zijn “handen uit de mouwen” aanpak, die zeker voortkwam uit de ervaring die hij had opgedaan als opzichter op de plantages in Commewijne. Op 5 juni van dit jaar is het 100 jaar geleden dat Bahadoer Jozef Parabirsing geboren werd te Nieuw Nickerie, als tweede zoon van de EBG-evangelist Philip Parabirsing. Zijn moeder stierf jong en hij werd geplaatst in het internaat Schütz van de EBG in Paramaribo. Zijn lagere school doorliep hij op de Comeniusschool, waarna hij de Selecta Uloschool bezocht. Hij schreef zich hierna in op de Normaalschool, de latere Kweekschool (onderwijzersopleiding). Tegelijkertijd volgde hij ’s avonds de boekhoudcursus van Hajarie en Sovan.
Na een korte periode als onderwijzer kwam hij als administratief medewerker in dienst van de plantage Mon Tresor in Commewijne; daarna werd hij veldopzichter bij de Cultuurmaatschappij op Sorgvliet, Visserszorg en Leliëndaal. Het ging aan het eind van de jaren dertig steeds slechter met de koffieplantages en hij kreeg, net als vele anderen, ontslag en trad in dienst van de politie. Het districtscommissariaat Paramaribo werd aan het begin van de veertiger jaren van de vorige eeuw opgericht en hij kwam daar als eerste ambtenaar te werken onder leiding van mr. C.C. De Rooy. In die periode volgde hij de ambtenarenopleiding (surnumerair cursus) en na behalen van het diploma in 1945 werd hij gedetacheerd in Nickerie als ontvanger der belastingen en directeur van de posterijen en de postspaarbank. In 1947 werd hij overgeplaatst naar Albina in het district Marowijne met, naast dezelfde functies als in Nickerie, ook het beheer van de bestuursafdeling. Eind 1948 volgde zijn bevordering tot districtssecretaris met als standplaats Combé, waarna hij zich ook inschreef op de Surinaamse Rechtsschool die hij tot 1953 bezocht. Hij werd benoemd tot districtscommissaris van het district Suriname in 1954 en tijdens zijn verlof in 1955 bestudeerde hij in opdracht van de regering de inrichting van gemeentes aan de Universiteit van Utrecht in Nederland. Hierbij liep hij ook stage bij de gemeente Zeist. Na terugkeer in Suriname ging hij voor de tweede keer naar Nickerie in 1956, nu als districtssecretaris, toen naar Saramacca als districtscommissaris en daarna nogmaals naar Nickerie waar hij tot 1968 bleef. Hierna werd hij directeur van het bijkantoor van de gevolmachtigde minister van Suriname in Nederland, te Amsterdam. Op het nieuw opgerichte ministerie van Districtsbestuur en Decentralisatie werd hij directeur, tot aan zijn pensionering op 1 juli 1973. Stilzitten was niets voor hem, zo werd hij na zijn pensionering nog directeur van het CCS van 1973 – 1981 en algemeen secretaris en waarnemend algemeen administrateur van de Evangelische Broedergemeente in Suriname (1981 – 1991). Ook op maatschappelijk gebied heeft hij vaker zijn steentje bijgedragen. Zo is hij jarenlang bestuurslid geweest van de Kennedystichting. Verder stond hij aan de wieg van het Jeugdcentrum van de EBG, gemeenschapscentrum “Wi Kontren” in Paramaribo, de sociale vereniging Upkar te Kwatta en het zwembad “Bikini” in Nickerie. Tijdens zijn eerste periode in Nickerie was hij een van de oprichters van de lokale afdeling van de NPS onder voorzitterschap van J. Raatgever. Het district Saramacca had tijdens zijn bestuursperiode weinig recreatiemogelijkheden. Hij nam het initiatief om de lokale winkeliers te stimuleren tot oprichten van een bioscoop. Om het gebrek aan bouwkavels op te lossen werd op zijn initiatief overgegaan tot realisatie van een tuindorp bij Groningen. Toen bleek dat vaak kinderen die in de rivier Wayambo bij het dorp Corneliskondre zwommen, door pirengs gebeten werden, nam hij het initiatief om een “rivierzwembad” aan te leggen. Samen met dorpelingen en medewerkers uit Groningen werd een stuk van de oever met gaas afgezet, zodat een natuurlijk zwembad in de Wayambo ontstond, waar geen pirengs meer bij de zwemmers konden komen. Hij bleef er steeds op wijzen dat zijn werk zonder de medewerking van kundige ambtenaren niet tot stand had kunnen komen. Op 17 maart 1999 overleed hij op 85-jarige leeftijd. Zijn levensloop is tekenend voor de vele hardwerkende Surinamers die vanuit een zeer bescheiden afkomst en positie, door keiharde inzet en studie het maximale wisten te bereiken.
Margo Parabirsing
(dochter van B.J. Parabirsing)