Ongeacht voorkeur minister ruimte voor slachtofferzorg

De minister van Justitie en Politie is in recente maatschappelijke verwikkelingen ongelukkigerwijs uit de bus gekomen als een rancuneuze bewindsman. Terecht of onterecht laten wij in het midden. Dat zou moeten inhouden dat de minister zaken uit het verleden opkropt en er niet voor zou schromen om wanneer het moment zich voordoet zijn gram te halen. Voorts zou hij ook niet schromen om middels rechtszaken signalen uit te sturen naar de gemeenschap. Door denken zou bij waar zijn van het feit dat de minister rancuneus is, al snel brengen bij het punt waar de minister beleidsaccenten legt vanuit zijn persoonlijke wereld in stede van vanuit de grondwettelijke taken en verplichtingen van de Staat en de regering. Opvallend is wel dat de minister vaak zijn woonomgeving aanhaalt en zich dus vaak zou associëren met de problematiek van die buurt. Die buurt zou volgens de minister een goede buurt zijn en hij is nooit verhuisd,  ondanks hij nu kon kiezen uit duurdere buurten. De problematiek van de buurt is zoals de minister het vaak laat merken, de opvoeding van de jongens. Vaders zijn heel vaak afwezig en de minister heeft vaak een beroep gedaan op mannen om hun verantwoordelijkheid te kennen als vader. Maar de minister zegt ook heel regelmatig dat het ook aan de keuzes ligt die de jongemannen maken en de offers die ze willen brengen. De minister stelt zichzelf als voorbeeld, dat het dus ook kan met studeren. De minister heeft zijn steun ook betuigd aan zeer prijzenswaardige initiatieven als die van de Stichting Rumas. De vraag die nu gesteld kan worden, vanuit de ongelukkige profilering van de minister de laatste tijd, of de minister ook gevoelig is voor de problematiek die niet direct aanspreekt vanuit de eigen belevingswereld. Een parlementariër heeft de minister ervan beschuldigd dat hij alleen maar denkt aan de daders, de gedetineerden. Dat zijn dus volgens eerdere mededelingen van de minister personen die geen adequate opvoeding konden genieten, een deel is zelfs analfabeet. Dat zijn dus vooral wat betreft de moeilijke jeugd zonder volledige gezinnen personen in de contreien waar de minister het vaak over heeft. Het DNA-lid zegt niet dat de minister zich helemaal niet ontfermt over de slachtoffers, maar hij praat in termen van nadruk ‘teveel op gedetineerden’ en ‘te weinig op slachtoffers’. Als de parlementariër zou hebben gezegd niet of helemaal niet, dan zouden wij hem ongelijk geven. Want wij kunnen ons enkele interviews herinneren, vooral die voorafgaand aan de oproep aan de criminelen om op te houden en zich aan te melden en de afkondiging van Tigribarba, waarin de minister hekelde dat er burgers en ingezetenen zijn die het munten op middelen die met harde arbeid worden vergaard door een deel van de bevolking. Over slachtofferhulp kan het zijn dat de minister ooit een statement heeft gemaakt, maar inderdaad valt het in het niet als vergeleken wordt met de preken van de minister aan jongeren uit de buurten die op die van de minister lijken. Nu moet wel erkend worden dat de preken van de minister, al dan niet aan dovemansoren gericht, bedoeld zijn om te voorkomen. De minister uit de NF-periode had behalve resocialisatie ook aandacht voor slachtoffers. Hij had in zijn periode concrete stappen in die richting genomen door een Bureau Slachtofferhulp in het leven te roepen. Uit de vragen die de voormalige NF-minister stelde omtrent dit bureau, wordt allicht de indruk gewekt dat dit bureau geen prioriteit is. De vraag moet voor deze minister ook worden gesteld of de aandacht voor slachtoffers ook komt vanuit een stuk vermogen om zich in te kunnen leven in de situatie. Duidelijk is dus dat het betreffende DNA-lid in het takenpakket van de minister ruimte ziet voor beleid inzake slachtofferhulp. Als gekeken wordt naar de wettelijke taakomschrijving van de ministers, dan valt op dat tot de bijzondere taken zeker behoort ‘het beleid ten aanzien van de delinquenten, waaronder begrepen de resocialisering’. Resocialisering is dus uitdrukkelijk genoemd in 1 van de 15 bijzondere taken van het ministerie, in tegenstelling tot slachtofferhulp of een daaraan verwant woord. Het onderwerp ‘slachtofferhulp’ kan na beredeneren wellicht ondergebracht kunnen worden onder ‘handhaving van fundamentele mensenrechten’ of ‘bescherming van personen en goederen’. Ten tijde van het redigeren van het staatsbesluit dat wordt gehanteerd, was het onderwerp slachtofferzorg geen actuele aangelegenheid, waardoor dit niet behoort tot de traditionele taken van het ministerie. Dit departement is wel aansprakelijk voor de verdediging van het nationale beleid op het internationale niveau als het gaat om mensenrechten. Maar het onderwerp mensenrechten bestrijkt een aantal ministeries als het gaat om de implementatie van internationale verdragen. Dus waarom zou slachtofferzorg per se onder Juspol moeten vallen en niet onder Sociale Zaken of Binnenlandse Zaken, is een vraag die wel eens gesteld kan worden. Wat duidelijk moet zijn in elk geval in DNA is in hoeverre op dit stuk sprake is van continuïteit van beleid of er sprake is van de inmiddels in de samenleving beruchte ‘dooddoener’ ‘veranderde beleidsinzichten’.  In elk geval is voor het jaar 2013 begroot dat ‘de bestaande instituten voor … slachtofferzorg zullen worden geëvalueerd en gedecentraliseerd…’. Ook het operationeel houden van het bureau is gepland. Er zal in het beleid in 2013 ook aandacht besteed worden aan medische en psychologische begeleiding van cliënten die zich aanmelden bij het Bureau Slachtofferzorg. In de begroting van 2013 wordt ook genoemd het opzetten van landelijke meldpunten. Interessant is dat voor de bouw van een ‘Opvanghuis Slachtofferzorg’ uitgaven zijn geraamd van ruim SRD 550.000 voor 2013. Uit het bovenstaande blijkt dus duidelijk, ongeacht de voorkeur van de minister, dat er in de begroting ruimte is gemaakt om het beleid naar de slachtoffers toe in stand te houden. De gemeenschap moet de implementatie van de begroting kritisch blijven volgen.

error: Kopiëren mag niet!