Door de politieke partijen uit het binnenland wordt al geruime tijd bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid van China Zong heng Tai in ‘hun’ gebied in Oost Suriname. Het protest van deze partijen en de bevolking uit het oosten heeft geen consistente lijn. De redenen om dwars te liggen verschillen steeds. Dat versterkt het vermoeden dat er redenen spelen die voor een deel niet publiekelijk bekend worden gemaakt. Eerst leek de reden pure discriminatie op basis van etniciteit, daarna had men milieubezwaren en nu wil men het bos eerst zelf kappen en hout oogsten. Het geval van de Patamacca-deal impliceert dat lokale woongemeenschappen in Suriname het recht hebben om ontwikkelingsprojecten te stoppen, hun vetorecht daarover uit te spreken. Aan de brutalen is de halve wereld, zou ongeveer een uitdrukking luiden die ook opgaat in Suriname. Van waar de lokale gemeenschap van oost Suriname het recht haalt om ontwikkelingsprojecten in hun omgeving te stoppen, is onbekend. Noch in het nationaal recht noch uit de internationale regels zou een vetorecht ergens van af te leiden zijn. Het concept van FPIC (free prior informed consent) is wel bekend, maar dat staat niet gelijk aan het medebeslissen. De regering lijkt nu met het in hold zetten van de Patamacca-deal wel de indruk te hebben gewekt dat de lokale gemeenschap medebeslist en een vetorecht heeft. Dominante politici uit Oost Suriname menen ook dat recht te hebben. In deze lijn hebben ze zichzelf ook gekroond. Deze opdeling van Suriname in koninkrijken is niet bevorderlijk voor de economische ontwikkeling van ons land. Het is niet vriendelijk voor investeerders die met economisch weerbare voorstellen komen. In 2006 raakten de argumenten kant noch wal. Men zei toen in de eerste plaats dat men geen Chinezen wilde hebben in Oost Suriname, een uitspraak die deed denken aan rassenhaat. De huidige AC-leider maakte de bezwaren van de lokale bevolking toen kenbaar. Kennelijk koos hij toen zijn woorden zorgvuldig of juist onzorgvuldig. Gezegd werd dat men geen Chinezen in Marowijne wilde om de Patamacca-deal uit te voeren. Zou men het dan zelf willen uitvoeren? Zou het gaan om lokale participatie op het werknemersniveau of ook op het managementniveau? In welke delen van het project wilde men investeren of participeren en in welke niet? Waren lokale personen bereid te investeren. In 2006 was ook een bezwaar het afwezig zijn van clausules die garandeerden dat men ook lokale arbeidskrachten zou inzetten en zoveel als mogelijk. Nadere bestudering van de gepubliceerde deal geven integendeel aan dat in ruime procenten is aangegeven dat lokale krachten zullen worden ingezet. Uit de bewoordingen waarin het commentaar toen werd gepresenteerd, bleek dat er ook bezwaar was omtrent het ‘werken onder een Chinees’. In 2006 zou ook ter sprake zijn het uitgangspunt dat de Chinezen hongerlonen zouden betalen. Tot op zekere hoogte zijn redelijke lonen nog niet af te dwingen in Suriname, omdat een minimumloon ontbreekt. De lonen zullen dus afhangen van het aanbod van arbeid en de onderhandelingskracht van de individuele werkzoekende (voor ongeschoolde arbeid is dat doorgaans laag). Maar via bundeling kan de lokale bevolking eenmaal in dienst de Chinezen wel dwingen om om de tafel te gaan zitten omtrent extreem lage lonen.
Weer in tweede instantie werd bezwaar aangetekend dat de Patamacca-deal niet in het belang zou zijn van het milieu. Nu schitteren binnenlandbewoners door hun betrokkenheid in klein goudmijnbouw niet uit in het beschermen van het milieu. Bestudering van de Patamacca-deal leert dat er clausules zijn ingebouwd die, bij een close monitoring, wel kunnen leiden tot behartiging van milieubelangen tot op zekere hoogte. Vanuit de samenleving is wel kritiek geuit op het karakter van de Patamacca-deal. Er leek een verkapt bosbouwproject in te zitten en nu pas is het duidelijk geworden dat het investeringskapitaal moet komen uit het bosbouwproject. “Dat ding gaat gewoon niet door als we niet gekend worden”, zou op gegeven moment in 2006 zijn gezegd. Dat illustreert de misvatting die er is met betrekking tot FPIC en de conclaven die men wenst in stand te houden in ons land. Nu komt het bezwaar van houtkappers. Die zeggen dat ze areaal te kort komen om e kappen, terwijl de regering buitenlanders dat recht wil gunnen. Men wil dat Oost Suriname eerste het bos opruimt en hout oogst en dat de Chinezen daarna hun plantjes komen planten. Opmerkelijk is dat een soort bedreigende taal wordt geuit die eerder confrontatie dan harmonie uitlokt. Een DNA-lid komt deze dreigende toon rechtvaardigen en het komt allemaal erop neer dat dit de manier van zaken doen is in oost Suriname. Bedreiging en geïsoleerde uitspattingen van geweld moet men dan op de koopt toe nemen? De regering moet deze zaak goed begeleiden en voorkomen dat er precedenten worden geschapen. Daarmee is niet gezegd dat een oliepalmproject een milieuvriendelijk project is. Maat naar investeerder toe moet de regering duidelijk zijn en aangeven wat de toekomstperspectieven. Tegelijkertijd moet de regering voor altijd procedures instellen, de reikwijdte daarvan goed uitleggen, zodat investeringsonvriendelijke perikelen uitblijven.