De geoloog drs. Rene Cambridge is niet meer bij ons. Hij overleed op 2 november in het Diakonessenziekenhuis. Rene Cambridge is het best bekend in zijn gewezen functie van hoofd van de Geologisch Mijnbouwkundige Dienst, GMD, en wel als het op een na langst in die functie actieve diensthoofd, vanaf 1967 tot 1979. Hij was ook de eerste Surinamer in die functie, daarbij een periode afsluitend met uitsluitend Nederlanders als hoofd. Bij zijn overname gingen sommigen er van uit, dat hij de strenge discipline, die aangehouden werd door de Nederlanders zou afschaffen, maar hij vervolgde binnen het kader van werkefficiëntie ook met hoge eisen aan zijn staf en werknemers. Het destijds in uitvoering zijnde veldonderzoek voor de opstelling van de eerste officiële volledige geologische kaart van Suriname, ging onverminderd door. Als iets aan zijn aandacht ontsnapte, waren er nog Eddie Jharap en Henk Dahlberg om de teugels weer strak aan te trekken. Ik landde kort na mijn afstuderen in 1975 in Nederland, op een donderdag op Zanderij. De daarop volgende week woensdag was ik reeds bij de bronnen van de Tapanahony-rivier actief voor mijn bijdrage aan de Surinaamse geologische kaart. Cambridge was zowel geoloog als geofysicus. Door zijn benoeming tot hoofd van de GMD, vrij kort na zijn repatriëring, heeft hij slechts een beperkt deel van zijn tijd aan het veldwerk kunnen besteden. Ook het gebrek van eigen Surinaamse apparatuur voor geofysisch onderzoek beperkte zijn inzet in het veld. Zijn korte veldtrips waren echter zeer intensief, waarbij de arbeiders heel opgelucht keken, als na die periode het vliegtuig hem weer uit het verre binnenland bij hen ophaalde. Hij wilde koste wat kost de Surinaamse geologische kaart tijdig afronden . Die mijlpaal werd in 1977 bereikt. De kaart geldt nog steeds als de officiële geologische kaart van Suriname en hoewel er daarna in meerdere kleine gebieden detail onderzoek is verricht in de commerciële kaders van de goudindustrie, bauxietindustrie, natuursteenindustrie en kaolienindustrie, zijn die gegevens nog niet verwerkt in een nieuwe kaart,waardoor die kaart nog steeds de geldige is. Kort voor de staatsgreep van 1980 nam hij afscheid van de GMD. Hij bewoog zich daarna in de particuliere mijnbouwsector als facilierende concessiehouder en als consultant. Hij ging daarbij er steeds vanuit, dat de mens in principe eerlijk geboren is en ook eerlijk dient te blijven. Hij kwam in zijn leven helaas naast eerlijke en nette mensen ook anderen tegen. De anderen hebben zijn levensloop sterk beïnvloed. Zijn formele afscheid van de overheid was pas maanden na zijn terugtreden eind 1979 en daardoor kort na de coup van februari 1980. Hij wees de toenmalige leiders op de in elk geval in die fase zinloosheid van nationalisatie van Suralco, Billiton en de Afobakastuwdam. Op een in die periode bij de GMD georganiseerd seminar over de invloed van het buitenland bij de ontginning van onze grondstoffen, inspireerde hij daardoor dr. Jules Sedney tot het maken van een statement die ik altijd zal onthouden: Jules Sedney zei niet gehinderd door het feit dat er zowel voor als tegenstanders van de revolutie in de zaal zaten: “Een nationaal ontwikkelingsplan voor Suriname, waarbij buitenlandse bedrijven geen enkel voordeel kunnen behalen van onze lokale grondstoffen, kan slechts gerealiseerd worden, door die grondstoffen geïsoleerd in de grond te laten”. Dr. Jules Sedney zei het volgende er niet bij, maar ik voegde later op een ander seminar er aan toe: “Als de grondstoffen lang genoeg in de grond gelaten worden, komt eens de dag, waarop er voor de bedenker van dat isolatieplan gezorgd wordt, dat hij , in witte kleren, in een witte kist, heilig en rein, eeuwig bij die grondstof zal kunnen zijn; maar dan op de bij wet voorgeschreven diepte van zes voet ”. Cambridge zou dat niet overkomen. Hij begreep en accepteerde wel de rol van buitenlanders bij de industriële sector en in die deelsectoren waar Suriname die assistentie voor de financiering en de knowhow nog best kon gebruiken. Hij schakelde waar nodig Nederlanders, Fransen, Canadezen en Amerikanen in, in ‘s landsbelang. Als zijn lichaam daarom binnenkort ceremonieel teruggegeven wordt aan de Surinaamse grond, is dat niet dezelfde grond van toen hij geboren werd of de grond toen hij hoofd werd van de GMD. Het zal zijn de grond waaruit mede door zijn activiteiten delen zijn uitgehaald, delen industrieel zijn verwerkt, delen zijn opgepompt, geëxporteerd of lokaal benut tot heil en zegen van de natie. Hij heeft ze niet afgeschermd en onbenut in die grond gelaten. Zijn lichaam mag daarom met recht in een daarvoor gereserveerd deel van die grond verblijven, tot de Wederopstanding, die hem als Christen vanuit zijn religie is toegezegd. Moge hij tot die tijd in vrede rusten.
Drs. Eddy Monsels