Het principe van corporate social responsibility (CSR) oftewel maatschappelijk verantwoord ondernemen heeft al ingang gevonden in vele landen en veel bedrijfsculturen. In Suriname is dat veel minder het geval. Er zijn hier bedrijven die de betekenis van de term niet eens kennen en zich daardoor ook niet bedreigd voelen of een gewetensprobleem hebben. Er zijn multinationale en ook sommige Surinaamse bedrijven, waaronder enkele parastatalen, die het concept wel aankondigen in hun documenten en websites, maar zich niet altijd eraan houden. De reden daartoe is dat de Surinaamse burgerij niet waakzaam is en bedrijven geen druk voelen als ze niet conform de aan zichzelf opgelegde CSR-regel handelen. Vastgelegde CSR-regels zijn een goede marketingmiddel, daar blijft het bij voor veel bedrijven. De CSR-regels zijn dan niet aangenomen vanuit een bepaalde overtuiging, maar uit commerciële overwegingen. Wat parlementariër Castelen aanhaalde met betrekking tot de sociale voorzieningen die werkgevers in de geldtransactiesector bieden aan hun arbeiders, heeft enigszins te maken met CSR. Dit concept heeft te maken met ethische codes die opgelegd worden door bijvoorbeeld bedrijven aan zichzelf en die geen acht slaan op de kwaliteit en het niveau van de wetgeving die er in het betreffende land waar geopereerd wordt, bestaan. CSR-regels hebben betrekking op standaarden over mensenrechten en de vele belangrijke uitwerkingen daarvan en het milieu. Bij het naleven van het principe is het zo dat met name bedrijven uit sterke ontwikkelde landen die in ontwikkelingslanden actief zijn, zich moeten onthouden van het misbruik maken van onderontwikkelde controle-instituten of wetten. Dit houdt dus in dat deze bedrijven, zonder drukkende controle vanuit overheidsdiensten of zonder dat er wetgeving bestaat, zich uit zichzelf houden aan de principes die allemaal in het concept zijn vervat. Een bekend voorbeeld is het inzetten van kinderen in de productie van grote merkgoederen in armere landen of het uitbuiten van arbeiders en het vernietigen van het milieu bij de productie. Het komt vaak voor dat investeerders in ontwikkelingslanden als een van de eerst vragen stellen wat allemaal verplicht is volgens de wet en wat niet. Als de wetgeving tekortschiet en iets niet is geregeld, dan is het vanwege de werking van de CSR-regels niet zo dat daarmee geen rekening wordt gehouden of geen voorzieningen worden getroffen. En dan komen wij bij de sociale voorzieningen of anders gezegd de sociale zekerheid. De regering is doorgaans niet in de positie om CSR-regels door te drukken, omdat het nut van CSR het meest zichtbaar is in landen waar de wetgeving niet voldoet en instituten haperen. Deze omstandigheid is het gevolg van een tekortschieten van de regering. In landen die hun wetgeving en instituten op orde hebben over de behandeling van de human resources en het milieu is er in principe geen noodzaak om te hameren op CSR.
Tijdens de behandeling van de Wet Toezicht Geldtransactiekantoren is door parlementariër Castelen gevraagd dat de regering erop toeziet dat deze kantoren een degelijk sociaal beleid hebben voor hun werknemers. Deze oproep duidt op informatie die de parlementariër moet hebben over de slechte sociale voorzieningen bij geldtransactiekantoren. Dan kan het gaan om voorzieningen die bij wet al geregeld zijn of voorzieningen die wel bekend zijn, maar waartoe de transactiekantoren wettelijk niet verplicht zijn. Nu is het zo dat de regering de kantoren niet kan dwingen om bepaalde sociale voorzieningen te geven aan de werknemers als het niet in de wet is geregeld. Deze wetten moeten eerst gemaakt worden en het DNA-lid wil het ook sectoraal doen zoals voor het private deel van de deviezensector. Kennelijk beoogt de parlementariër daarmee te stellen dat telkens wanneer een sector onder de hamer ligt in DNA voor de werknemers in die sector bij de betreffende wet voorzieningen worden geregeld. Dat kan weer tot het bezwaar leiden dat het bepaalde sectoren moeilijk wordt gemaakt en bepaalde sectoren niet. Het DNA-lid merkte op dat het werknemers moeilijk gemaakt wordt zich te organiseren, waardoor hun belangen ondermijnd worden. Dit betekent dus dat er kennelijk bij de geldtransactiekantoren er bedrijven zijn die niet willen dat de arbeiders gegroepeerd zijn een eensgezind hun opvattingen naar buiten brengen. Interessant is het voorstel om het niet kunnen garanderen van een verantwoord sociaal beleid, als een grond te laten gelden voor de Centrale Bank van Suriname om de vergunning voor een geldwisselkantoor niet te verstrekken of in heroverweging te nemen. Een verantwoord sociaal beleid moet dan goed gedefinieerd zijn en het meest verantwoord sociaal beleid is het beleid waartoe men wettelijk verplicht is. Daar houdt het op voor derden zoals de overheidsafdelingen die daarover zullen gaan. De assembleeleden doen tenminste vier voorstellen, waarbij toch wel van belang is om te kijken naar de bedoeling van deze wet. Als eerste wordt aanbevolen het treffen van voorzieningen voor het organiseren van werkers om te praten over hun belangen. Daarmee zou niet veel nieuws gecreëerd zijn, omdat er al wettelijke garanties op dit stuk bestaan. Werknemers moeten voorts een goed salaris verdienen in de sector. Een goed salaris moet dan gedefinieerd worden en dan hebben we het over een sectoraal minimumloon. Wederom komt dan hier de vraag waarom een minimumloon wel in deze sector en in de andere niet? Als derde is aanbevolen een zwangerschapsverlof in de wet te regelen. Ook hier kan de voorgaande vraag gaan gelden. Het vierde voorstel is om een regeling te treffen over vakantie. Voor zover wij weten bestaat er al een vakantiewet, tenzij in deze wet men betere voorzieningen wil treffen voor deze sector. Anders heeft dit voorstel geen zin. Concluderend mag toch gezegd worden dat het positief is dat bij de discussie over de geldtransactiekantoren ook is gedacht aan de positie van de werkende personen in deze branche. Misschien dat de sector in afwachting op wetten zich CSR-codes oplegt.