Dat de Javaanse gemeenschappen en sommige gemengde gemeenschappen tribale gemeenschappen zijn en dus in aanmerking moeten komen voor collectieve landrechten is de grootste onzin die er kan bestaan in het kader van de landrechten en de discussie die daarover nu gaande is. We gaan uit van tribaal, omdat anders geen claim valt te maken op collectieve landrechten. Het geeft blijk van een onbegrip van het internationaal erkende en in verdragen en verklaringen vastgelegd concept van rechten van Inheemse en tribale volken. Hieronder komen we op de omschrijving van tribale gemeenschap in het internationaal recht terug. Er is rond de viering van de Javaanse immigratie geopperd dat Javanen in Suriname grondenrechten hebben. De Javaanse vestigingen die hier aan de orde zijn, voldoen niet aan de beschrijving die te vinden is in het internationaal recht. Het is een kronkelberedenering om te stellen dat een plaats, een dorpsgemeenschap, en in het kader van grondrechten dus tribaal is, omdat de koloniale regering dat heeft beslist in de jaren ’30. Internationaal is gangbaar en geboden het concept van zelfidentificatie. De gemeenschappen plakken het etiket van tribaal aan zichzelf en daarna legt de wetgever het alleen vast. Men is dus nooit noodgedwongen tribaal, in tegenstelling tot wat de onderzoeker Redjopawiro ons wil doen geloven. Het feit dat een plaats ooit als een dorp of in gelijkwaardige termen is aangeduid, maakt het in 2012 nog niet tot een dorp, tot een tribale gemeenschap. Het zijn de feitelijkheden die op het moment van de discussie bepalen hoe deze gemeenschap te typeren. Als Kawem Haken in 2002 een Inheemse gemeenschap was, dan wil dat niet zeggen dat zulks nog steeds in 2012 is. Het zijn soms de leden zelf die het etiket van Inheems van zich afzetten en hun gemeenschappen vrijwillig transformeren tot moderne plaatsen. Onze wetgeving erkent middels een der L-decreten en de meer recente Gliswet de gewenste rechten van ‘Boslandcreolen en Indianen’ en Inheemse en tribale volken. Vanuit deze wetgeving en het internationaal recht benaderd, moeten de genoemde Javaanse gemeenschappen en enkele gemengde dus tribale gemeenschappen zijn. Deze stelling is de meest onzinnige en corrupte die geponeerd kan worden in het kader van het verdelen en verkrijgen van het beschikbare land in Suriname. De uitspraak is gedaan vanuit een compleet gebrek aan kennis hoe het principe van landrechten van Inheemse en tribale volken in elkaar zit. In de eerste plaats gaat het om zogenaamde landrechten aan tribale volken, om vormen van collectieve bezitsrechten, hetgeen betekent dat de gronden niet meer te bezwaren zullen zijn met hypotheek en dat ze niet over te dragen zullen zijn op niet-leden van de tribale gemeenschappen. De vraag is of de bewoners van Bakie, Tamanredjo, Stolkersijver, Nieuw Amsterdam, Alkmaar, Desa, Longmay, Paridise en Berlijn hun individuele rechten als erfpacht en grondhuur of het uitzicht daarop willen inruilen voor een collectief recht, dat niet te verhandelen of te bezwaren is. De onderzoeker die de notie van de grondenrechten heeft gemaakt, zou er goed aan hebben gedaan om niet alleen te kijken binnen de Javaanse gemeenschap, maar zijn standpunten in te nemen bijvoorbeeld vanuit het internationaal geldend recht. Het is met name vanuit die benadering dat volken hun claims op landrechten rechtvaardigen. Het uitgangspunt van landrechten voor bepaalde Javanen houdt in dat bepaalde Javaanse gemeenschappen tribale volken zijn, die geen inmenging in hun aangelegenheden willen vanuit de stedelijke bevolking. Die bescherming tegen inmenging en inbreuken vanuit de stad op de ‘distinct way of life’ is de rechtvaardiging van de landrechten naast de dreiging om door de inmenging continuïteit van de tribale leefstijl en de cultuur te verliezen. In het internationaal recht worden Inheemse volken aangeduid als gemeenschappen, die zich door hun sociale, culturele en economische omstandigheden onderscheiden van andere groepen in de nationale gemeenschap. Hun status wordt in het geheel of gedeeltelijk bepaald door hun eigen tradities en gebruiken en door speciale wet- en regelgeving. Voldoen de plaatsen die hierboven zijn genoemd aan deze beschrijving? Geldt in deze plaatsen een eigen ‘adat’ (Javaans / Indonesisch gewoonterecht), is er een gezagsstructuur met een Javaans dorpshoofd zoals een ‘lurah’? Kennen de dorpen een eigen administratieve rechtspraak middels de ‘panchayyat’ (Indiase/Hindoestaanse dorpsraad van ouderen) en bestaat er nog steeds een ‘gaon ke mukhia’ (uitgekozen Indiase/Hindostaanse hoofd/focal point/vertegenwoordiger van het dorp). Het antwoord is ronduit neen. Van de Inheemse gemeenschappen in Suriname en de Marrongemeenschappen kan tenminste gezegd worden dat er nog traditionele gezagsstructuren, die door het gezag zijn erkend, bestaan. Veel marrongemeenschappen voldoen wel aan de omschrijving van ‘tribaal’ zoals hier weergegeven.
De notie van landrechten voor enige Javaanse en gemengde in de koloniale periode als dorpsgemeenschappen aangeduide plaatsen is compleet misplaatst. Het is ingegeven door een gebrek aan gevoel voor de roep op erkenning en bescherming van cultuur en milieu, zoals gevraagd door gemeenschappen in het binnenland. Het is typisch voor de emotionele reactie, die bij de stedelijke bevolking opkomt, wanneer soms op minder diplomatische wijze gevraagd wordt naar erkenning van de speciale status van gebied, waarin Inheemsen en tribale volken wonen: ‘als zij willen dan wil ik ook’. Wat ook de actie van de Staat mag zijn geweest, de beredenering is helemaal onlogisch om te stellen dat gemeenschappen dorpsgemeenschappen en tribale gemeenschappen zijn, omdat de Staat dat heeft beslist. Het is niet de Staat die beslist of een dorp een tribale gemeenschap is, maar de gemeenschap zelf. Dit concept is in het internationaal bekend en erkend als het concept van zelfidentificatie. Nadat de gemeenschappen zichzelf als tribaal hebben geïdentificeerd, legt de Staat het alleen wettelijk vast.
Het is in het kader van de discussie die nu gaande is over landrechten zwaar te betreuren dat vanuit een enge benadering men landrechten probeert te claimen, zonder inspraak van de leden van de gemeenschap en zonder studie van het concept van landrechten. Wat voor belang daarmee wordt gediend is onduidelijk, maar dat de pogingen vroegtijdig zullen stranden, is evident. De oorzaak is de enge benadering en het negeren van geaccepteerde concepten en het internationaal recht.