De Marrons zijn in Suriname zo druk bezig met elkaar politiek een oor aan te naaien dat ze niet eens doorhebben dat de overheid bezig is hun achterstelling te verstevigen. Er worden internaten gebouwd op Stoelmanseiland en op Atjoni, zodat de kinderen die in dat gebied wonen niet naar Paramaribo hoeven te verhuizen, als ze de lagere school doorlopen hebben. En de virulente onderdrukkers uit Paramaribo maken de Marrons wijs dat het goed is voor de kinderen dat ze de gelegenheid krijgen om in hun eigen vertrouwde omgeving voortgezet onderwijs te kunnen volgen. Er is nu een school voor het voortgezet onderwijs op Stoelmanseiland, maar de woningen voor leerkrachten zijn nog niet gebouwd. De leerkrachten moeten dus, noodgedwongen, samen met de leerlingen in een internaat wonen. Welke bevoegde leerkracht uit Paramaribo zal zijn/haar luxueuze leven in de hoofdstad verruilen voor een verblijf in een internaat op Stoelmanseiland? En dit alles wordt gecoördineerd door de onze welbekende Bert Eersteling. Erger kan het niet. Kinderen die al acht jaren van hun leven onderwijs gevolgd hebben in een cognitief zeer armoedige omgeving als het binnenland van Suriname, hoor je in een beschaafd land niet nog vier jaar onderwijs te geven in diezelfde beroerde omgeving. Dat is een misdaad, maar in Suriname wordt dat niet zo gezien, want de slachtoffers zijn de Marrons. De politieke voorhoede van deze bevolkingsgroep blijkt even harteloos te zijn als de traditionele onderdrukkers, want die steken geen poot uit om deze kinderen te redden. De geschoolde Marrrons in Suriname zijn even lethargisch als hun rasgenoten in Paramaribo. Ze zien lijdzaam toe hoe men in Paramaribo op een ingenieuze wijze bezig is de vooruitgang van de groep te frustreren en ze zwijgen collectief. Conclusie: de Marrons van vandaag hebben de strijdvaardigheid van hun voorouders niet overgeërfd. Ze laten zich als gewillige koeien naar de slachtbank leiden. Misschien verdienen ze ook niet beter.
Julian S. With