Tegenwoordig zijn er zowel op internationaal als nationaal niveau tal van organisaties in het leven geroepen die zich bezighouden met mensenrechtenschendingen. Mensenrechtenschendingen zijn inmiddels dus een mondiaal erfgoed geworden en wie ze schendt krijgt de wereld als rechter.
Ervaring heeft uitgewezen dat de gang naar de rechter in landen waar grootschalige mensenrechtenschendingen hebben plaatsgevonden, vaak moeizaam verloopt.
Om deze reden zijn er naast de gerechtelijke instanties ook andere mensenrechteninstrumenten tot stand gekomen die zich bezighouden met het onderzoeken van gebeurtenissen omtrent mensenrechtenschendingen.
Het Constitutioneel Hof heeft in haar uitspraak vastgesteld dat artikel 27 van Wet 27/2004 veel verwarring schept. Het blijft onduidelijk wat het uitgangspunt van deze bepaling dient te zijn. Volgens het Constitutioneel Hof zijn er twee benaderingen mogelijk. In de eerste benadering ligt de nadruk op de individuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de dader. Indien vanuit dit oogpunt wordt geredeneerd, zal de dader binnen het strafkader centraler staan dan het slachtoffer waardoor er een kans bestaat dat de positie van het slachtoffer onderbelicht zal blijven. In zo een geval is de kans groot dat verzoening niet bereikt zal worden.
De tweede benadering richt zich op verzoening tussen dader en slachtoffer. Indien artikel 27 van Wet 27/2004 uitsluitend bedoeld is om verzoening teweeg te brengen tussen dader en slachtoffer dan zullen de mensenrechtenschendingen zelf centraal staan. Het gevolg hiervan is dat slachtoffers en of hun nabestaanden door de staat gecompenseerd dienen te worden. Per geval zullen de omstandigheden van het slachtoffer als barometer dienen om te bepalen in hoeverre dan verzoening gerealiseerd kan worden.
Het Constitutioneel Hof geeft in haar uitspraak niet aan een bepaalde voorkeur te hebben voor één van deze benaderingen. Het Hof wil enkel benadrukken dat beide benaderingen met betrekking tot de toekenning van compensatie, restitutie en rehabilitatie nimmer afhankelijk kan worden gesteld van andere kwesties zoals het verlenen van amnestie. Het verlenen of afwijzen van amnestie is een bevoegdheid die uitsluitend toekomt aan de Indonesische president.
Ook de AHRC (Aziatische Mensenrechtencommissie) heeft zich uitgelaten over de amnestieprocedure van Wet 27/2004. De AHCR is een onafhankelijk orgaan dat zich bezighoudt met het bevorderen van mensenrechten in Azië. De AHCR pleit er in haar Algemeen Commentaar inzake Wet 27/2004 voor dat expliciet moet worden vastgelegd dat amnestie enkel en alleen gegeven kan worden voor het misdrijf waar de dader een verklaring voor heeft afgelegd en niet voor alle misdrijven die hij begaan heeft. Amnestieverlening is een overheidshandeling die als het ware een misdrijf uit het geheugen van gerechtelijke instanties wist en de dader ontslaat van rechtsvervolging. Hiermee worden algemene landsbelangen gediend. In dit kader is de AHRC ook van mening dat Wet 27/2004 expliciet dient vast te leggen dat de Indonesische staat elk geval van amnestieverlening met redenen dient te omkleden. Het publiek moet niet alleen zeggenschap hebben in, maar ook kennis kunnen nemen van alle beslissingen waarbij berechting achterwege wordt gelaten.
Indien amnestie wordt overwogen door een staatsorgaan dienen de volgende juridische factoren dan ook in acht te worden genomen: aansprakelijkheid van de staat op grond van het internationaal recht, de grondwet van de desbetreffende staat, de aard van het misdrijf, de omstandigheden waaronder het misdrijf heeft plaatsgevonden, de kwaliteit van het bewijsmateriaal, de motieven en bedoelingen van de verdachte en de mate van persoonlijke verantwoordelijkheid van de dader. Tot slot is het op grond van Wet 27 /2004 theoretisch mogelijk om aan daders van genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden amnestie te verlenen. In haar uitspraak oordeelt het Constitutioneel Hof dat het verlenen van amnestie aan dergelijke misdrijven niet gerechtvaardigd kan worden. In zijn rapport “The Rule of Law & Transitional Justice in Conflict and Post Conflict Societies” uitgebracht in 2004 door de toenmalige VN Secretaris Generaal, Kofi Annan, zijn aanbevelingen uitgebracht waarin is benadrukt dat fundamentele mensenrechtenschendingen, waaronder genocide en misdaden tegen de menselijkheid, een te grote inbreuk maken op de internationale rechtsorde om amnestie te verlenen. ( wordt vervolgd op zaterdag 4 augustus)
Bron: Hoofdstuk II uit ‘Mensenrechteninstellingen in Indonesië: Een Rechtsvergelijking tussen het Mensenrechtenhof en de Waarheids- en Verzoeningscommissie’.
Door: Candice Alihusain
Jakarta 2006 / Leiden 2009
Bewerking voor de krant: Drs. R.Alihusain