Met betrekking tot de recente ontwikkelingen aangaande de zogenaamde auteursrechtelijke bescherming van bepaalde muzikale uitvoeringen is het van belang te benadrukken, dat uit handelingen van Rapar en RBN ( beide mediabedrijven aangesloten bij de VRTS ) blijkt dat ze de rechterlijke macht en de door haar uitgesproken vonnissen respecteren. Wel moet aandacht besteed worden aan de praktische kant, namelijk de uitvoering van de vonnissen. De belanghebbenden en ‘veroordeelden’ hebben vanaf het begin het repertoire, althans delen daarvan, in twijfel getrokken. Deze twijfels blijken nu niet ongegrond te zijn, gezien de recente ontwikkelingen in de rechtspraak in Suriname en overigens ook in India. Onderkend wordt dat het mogelijk is dat muzieknummers auteursrechtelijke bescherming genieten, maar de vraag is ook gerechtvaardigd of de betreffende makers ook aangesloten zijn bij “het internationale netwerk” waarvan Sasur gewag maakt.
Een ander punt dat aandacht behoeft, betreft het feit dat licentieonderhandelingen waarvan er sprake is geweest, alleen toegespitst waren op het vaststellen van bedragen, in stede van het verschaffen van duidelijkheid. Op gegeven moment heeft de Staat partijen bij elkaar geroepen teneinde uit de impasse te geraken. Zowel de VRTS als de VSO heeft toen (2007) aan de directeur van Justitie en Politie te kennen gegeven dat zij bereid is om mee te werken aan een oplossing, mits de rechtszaken worden aangehouden. Deze toezegging van directeur Lakhisaran blijkt achteraf niet door Sasur te zijn nagekomen.
Rapar en RBN hebben zich mede laten vertegenwoordigen door de VRTS en men mocht gevoeglijk aannemen dat de executie van vonnissen c.q. de voortgang van processen zou worden opgeschort. In dit kader is opmerkelijk dat de aanhangige zaak tegen Radio 10 pas na 3 jaar wederom op de rol verschijnt. In die periode werd er namelijk onderhandeld. De vraag is hoe men nu dwangsommen kan opleggen en afdwingen over die periode waarin men in onderhandeling was. De partij Sasur heeft immers zelf de schijn gewekt dat zij alles on-hold had gezet.
Met betrekking tot de voldoening van de licenties is in de betreffende periode van de onderhandelingen uitdrukkelijk benadrukt, dat de benadeelden garanties wilden over betaling van royalty’s. Uit financiële verslagen is onomstotelijk komen vast te staan dat de VRTS en de VSO het aan het rechte eind hadden. In dit kader wordt ook verwezen naar de verklaringen afgelegd in de aan het onderwerp gewijde DNA-vergaderingen. Indien nu wordt voldaan aan dwangsommen en schikkingen worden getroffen, blijft de vraag nog onbeantwoord waar de gelden exact naar toe gaan. Dit vraagstuk wordt aangeduid als het “restitutierisico”.
Het standpunt geventileerd vanwege de Staat is dat de ter zake doende beschikkingen dienen te worden ingetrokken. In haar licentieovereenkomst staat vermeld dat Sasur geen gelden terugstort. Dit is ook het beeld ten aanzien van dwangsommen. De vraagt rijst in deze wie dan opdraait voor de schade.
Op het meer juridische vlak moet in deze aangelegenheid opgemerkt worden dat het Hof van Justitie een andere mening is toegedaan dan de “lagere” rechters. Ook al mocht de vordering van Rapar en RBN worden afgewezen, dan is het met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te verwachten dat het Hof de uitspraak in eerste aanleg zal terugdraaien. Dat geldt ook voor de vordering in reconventie, omdat Sasur inhoudelijk niet heeft voldaan aan de maatstaven die het Hof heeft gesteld ten aanzien van toewijzing in kort geding. Formeel moet deze vordering in reconventie, op wettelijke gronden primair worden afgewezen.
Kortom, we blijven dus in een cirkel draaien, waarbij bedrijven afstevenen op faillissement en waarvan we weten dat Sasur deze schade niet kan en zal voldoen. Ook hier rijst dan de cruciale vraag wie opdraait voor de schade.
Het trieste van de aanhangige zaak is dat de Staat zich zal verweren door te stellen dat zij de beschikkingen heeft ingetrokken, maar dat de rechter haar heeft gedwarsboomd.
I.B.