Waarheids- en verzoeningscommissies: een Indonesische ervaring (deel 1)

In het boek “Kort relaas van de verwoesting van de West  Indische landen”  van  Bartolome de las Casas, citeert Hans Magnus Enzenberg in zijn inleiding de Franse verlichtingsauteur Jean Francois Marmontel,  die reeds in 1777 had opgemerkt dat “alle naties hun rovers en fanatici hebben, hun tijden van barbarij, hun aanvallen van razernij”.  Volgens Enzenberg is de kwestie van het nationale karakter   niet meer aan de orde. “De uitroeiing van de Europese Joden door de Duitsers, de deportaties onder Stalin, de uitbranding  van Dresden en Nagasaki, de terreur van de Fransen in Algerije hebben zelfs voor wie stekeblind is duidelijk gemaakt dat alle volken tot alles in staat zijn.”
Mensenrechtenschendingen hebben door de geschiedenis heen vrijwel overal ter wereld plaatsgevonden. Tot 1948 was er voor mensenrechten geen rol weggelegd binnen het internationaal recht, evenmin binnen de wereldpolitiek. Na de ervaringen uit de Tweede Wereldoorlog heerste echter de sterke overtuiging dat fundamentele mensenrechtenschendingen een ernstige bedreiging kunnen vormen voor de internationale vrede en veiligheid. Als gevolg hiervan nam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 1948 de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UDHR) aan.
Tegenwoordig zijn er zowel op internationaal als nationaal niveau tal van organisaties in het leven geroepen die zich bezighouden met mensenrechtenschendingen. Op internationaal niveau zijn er regionale samenwerkingsverbanden tot stand gekomen tussen verschillende landen die mensenrechtenschendingen grondig dienen te onderzoeken en in sommige gevallen kunnen vervolgen. Mensenrechtenschendingen zijn inmiddels dus een mondiaal erfgoed geworden en wie ze schendt, krijgt de wereld als rechter.
Ervaring heeft uitgewezen dat de gang naar de rechter in landen waar grootschalige mensenrechtenschendingen hebben plaatsgevonden vaak moeizaam verloopt. Deze landen hebben in de meeste gevallen te maken gehad met een jarenlange dictatuur waardoor rechtssystemen zeer verzwakt zijn geraakt en het als gevolg hiervan juridisch niet haalbaar is om daders van mensenrechtenschendingen individueel te vervolgen. Om deze reden zijn  er naast de gerechtelijke instanties ook andere mensenrechteninstrumenten tot stand gekomen die zich bezighouden met het onderzoeken van gebeurtenissen omtrent mensenrechtenschendingen.
Een mensenrechteninstrument dat de afgelopen decennia is toegepast is een waarheids- en verzoeningscommissie, onder andere in Argentinië, Chili en Zuid-Afrika. Deze landen hebben met elkaar gemeen dat zij jarenlang te maken hebben gehad met fundamentele mensenrechtenschendingen. In Zuid- Afrika als gevolg van het Apartheidsregime en in Argentinië en Chili  als gevolg van een jarenlange militaire dictatuur. De gedachte  van elke waarheids- en verzoeningscommissie is  dat mensenrechtenschendingen in de toekomst voorkomen zullen worden. Het devies van de Argentijnse waarheids- en verzoeningscommissie luidde: “Nunca Mas”, de Zuid-Afrikaanse commissie hield het bij “To forgive but not to forget” en “Tu peux marcher sur L’Afrique mais ne marche pas sur L’Africain”.
 
Indonesië
Op de drempel van de eenentwintigste eeuw besloot men  in Indonesië,  na een jarenlang autoritair bewind, om een aantal mensenrechteninstrumenten tot stand te brengen die zich onder andere zouden richten op mensenrechtenschendingen, die in het verleden hebben plaatsgevonden.
 
Het voorstel om in Indonesië een waarheids-  en verzoeningscommissie in het leven te roepen werd voor het eerste geopperd na het vertrek van president Soeharto in 1998. Dit voorstel ging uit van de Komisi Nasional Hak Asasi Manusia (Komnas Ham), de Nationale Mensenrechtencommissie van Indonesië. Komnas Ham was overtuigd dat een overheidsinstelling tot stand moest worden gebracht om mensenrechtenschendingen te onderzoeken, die  grotendeels hebben plaatsgevonden tijdens het Nieuwe Orde Tijdperk van president Soeharto.  President B.J. Habibie en Abdurrahman Wahid, de opvolgers van president Soeharto, hebben  de aanbeveling  van Komnas Ham echter niet uitgevoerd.
In 2000 heeft de ‘Majelis Permusyawaratan Rakyat’ (MPR),  de Volksassemblee,  een decreet uitgevaardigd waarin de nadruk werd gelegd op het concept van ‘nationale eenheid’ in Indonesië. In dit decreet werd aangedrongen op de oprichting van een waarheids- en verzoeningscommissie. De MPR beschouwt een waarheids- en verzoeningscommissie als een waardevol instrument om niet alleen het recht in de samenleving te handhaven, maar tevens om mensenrechtenschendingen aan de kaak te stellen, corruptiepraktijken in de openbaarheid te brengen en nepotisme tegen te gaan. Door de bevindingen openbaar te maken, zou in beginsel een weg worden gecreëerd om adequate maatregelen te treffen teneinde soortgelijke misdrijven in de toekomst te voorkomen.
Onder deze maatregelen werden verstaan: het bekennen van schuld, het vragen om vergiffenis, verzoening, maatregelen op het gebied van rechtshandhaving, rechtsherstel en alle alternatieve maatregelen die noodzakelijk worden geacht om gevoelens van nationale eenheid te bevorderen en het rechtvaardigheidsgevoel onder de bevolking te bevredigen.
Een stap in deze richting werd in hetzelfde jaar 2000 genomen door het Mensenrechtenhof in het leven te roepen. De wetgeving die van toepassing is op het Mensenrechtenhof,  Wet 26 /2000, bepaalt in artikel 47 dat mensenrechtenschendingen die hebben plaatsgevonden vóór de  inwerkingtreding van deze wet onderzocht dienen te worden door een waarheids- en verzoeningscommissie.( wordt vervolgd op woensdag 25 juli )
Bron:  Hoofdstuk II uit  ‘Mensenrechteninstellingen in Indonesië: Een Rechtsvergelijking tussen het Mensenrechtenhof en de Waarheids- en Verzoeningscommissie’.
Door: Candice Alihusain
Jakarta 2006 / Leiden 2009
Bewerking voor de krant: Drs.  R. Alihusain

error: Kopiëren mag niet!