Tot voor kort was er genoeg redenen om optimistisch te zijn over Brazilië. Het land had een decennium lang een recordgroei en was in staat zich goed te verweren tegen de financiële crisis. Het land was klaar om wereldwijd de economische leider te worden. Maar de wereldgigant is in problemen. De economie is teveel afhankelijk van de hoge grondstofprijzen, en als de vraag afneemt, kan dat fataal zijn voor Brazilië.
Groeistoornissen
Gezien de neiging om zijn eigen groei te beperken, is Brazilië een goede plek voor investeerders om met die evaluatie te beginnen. Brasília’s angst voor economische oververhitting vloeit voort uit de lange geschiedenis van financiële crises van het land, waarbij de enorme overheidsuitgaven, vernederende wanbetalingen en devaluaties teweeg hebben gebracht. De cyclus bereikte een absoluut dieptepunt tijdens een pijnlijk decennium van hyperinflatie die haar piek bereikte in 1994. Toen stegen de prijzen zo snel met 2.100 procent dat cheques hun waarde met 30 procent zouden verliezen tegen de tijd dat bedrijven het geld konden deponeren en werknemers hun salaris konden innen, om zich te haasten naar de winkel om voedingsmiddelen te kopen voordat de prijzen verder zouden stijgen. Brazilië moet erkennen dat het tijdperk van de hoge grondstoffenprijzen en makkelijke groei in opkomende markten ten einde loopt.
In 1995 heeft de Braziliaanse regering eindelijk een stop gezet aan de spiraal van hyperinflatie door de invoering van de Real en deze vast te koppelen aan de dollar. Maar de nieuwe munt elimineerde Brazilië niet van de kwetsbaarheid van de reguliere inflatie, die grotendeels te danken is aan de oude Braziliaanse verslaving van enorme uitgaven. De trauma van hyperinflatie heeft Brazilië ertoe bewogen om zich in te zetten een uitgebreide verzorgingsstaat te ontwikkelen. De grondwet werd aangenomen in 1988. Het staat garant voor gratis gezondheidszorg en universitair onderwijs en het minimumloon is nu zo hoog dat het van toepassing is op een op de drie werknemers.
Tijdens de jaren ‘80 liep de prijsstijging voor een deel uit de hand, omdat de overheid de financiële lasten voor de burgers wilde verlichten door de loonsverhogingen te koppelen aan de prijsstijgingen. Dit creëerde een vicieuze cirkel, waarbij loonstijgingen, de werkgevers dwongen om de prijzen op te schroeven. Lula breidde in 2003 deze inkomstenbescherming uit toen hij de Bolsa Familia lanceerde, misschien wel het meest genereuze sociale programma voor landen met opkomende markten. Het initiatief biedt een voorwaardelijke geldelijke inkomenssteun aan de armen en een onvoorwaardelijke steun aan de extreem armen. Deze bijstand heeft de ongelijkheid in Brazilië doen afnemen, maar is ten koste gegaan aan de groei.
Sinds het tijdperk van hyperinflatie, heeft de Braziliaanse regering het groeiende vangnet gefinancierd door het te maken tot een percentage van de economie van het land, van ongeveer 20 procent in de jaren ‘80 (een typische ratio voor de opkomende markten) tot bijna 40 procent in 2010. De regering heeft deze uitbreiding opgevangen door de belastingen te verhogen, die nu gelijk is aan 38 procent van het bbp, het hoogste niveau onder de landen met opkomende markten.
Deze zware belasting van de persoonlijke en de vennootschapsbelasting maakt dat bedrijven met minder geld investeren in nieuwe opleidingen, technologie en apparatuur, wat leidt tot trage verbetering van de Braziliaanse efficiëntie bij bedrijven. Tussen 1980 en 2000 groeide de productiviteit van Brazilië op jaarbasis met 0,2 procent, vergeleken met 4 procent in China, waar bedrijven veel zwaarder investeerden. Dit is een reden waarom de Braziliaanse uitgaven inflatiegevoelig worden, als de productiviteit vlak is – als, met andere woorden, elke werknemer niet meer goederen per uur kan produceren – dan moeten bedrijven de prijzen van die goederen verhogen om stijgende uurlonen te dekken.
Peking versus Brasília
De beste manier om te zien hoe een verlammende financiële angst Brazilië tegenhoudt, is om het te vergelijken met China. De twee landen hebben tegenovergestelde benaderingen toegepast voor hun ontwikkeling. Als je in beschouwing neemt dat Brazilië de groei heeft getemperd in de afgelopen generatie, heeft China het meedogenloos voortgezet. Beijing gooide zijn deuren open voor de wereldhandel, het stelde een lage rente in om goedkoop kapitaal te verschaffen voor het financieren van de infrastructuur, zoals wegen, bruggen en havens, die van essentieel belang is voor een exporteconomie. Deze rentetarieven hebben ook geholpen om de waarde van de Yuan laag te houden, waardoor de Chinese export meer concurrerend is geworden. China bouwde dit systeem vooral ten koste van haar burgers. Nu pas begint China sociale programma’s te lanceren bedoeld om de burgers te beschermen tegen de onrust van deze snelle veranderingen.
Ondertussen heeft Brazilië, het tegenovergestelde model toegepast, gericht op stabiliteit en bescherming van zijn mensen in plaats van de productiviteit en groei te verhogen. Hoge rentetarieven in Brazilië hebben buitenlands kapitaal aangetrokken en verhoogden de waarde van de Real, die de Braziliaanse export heeft ondermijnd en een uitbreiden heeft vertraagd. Brasília besteedde dat kapitaal niet aan wegen en bruggen, maar aan een verzorgingsstaat. Dat is grotendeels waarom de laatste drie decennia China vier keer zo snel is gegroeid dan Brazilië. (wordt vervolgd op zaterdag 14 juli)
Door: Ruchir Sharma.
Ruchir Sharma is hoofd Opkomende Markten en Mondiale Macro-economie bij Morgan Stanley Management