Onlangs werd bekend dat er mogelijkheden in overweging worden genomen om het staatsbedrijf Staatsolie voor 20% te privatiseren. Eenvoudig zou dit erop neerkomen dat een vijfde van de aandelen ten verkoop wordt aangeboden aan potentiële kopers/investeerders. Nu weten wij allemaal dat Surinaamse regeringen geen ervaring hebben met privatiseren. Er zijn voorgenomen privatiseringen die al jaren op zich laten wachten in bedrijven, waar de ratio van deze actie wel gemakkelijk doordringen. Privatiseren van een bedrijf, waarvan gezegd wordt dat het boert en nog positieve vooruitzichten heeft, laat zich minder gemakkelijk uitleggen. De kreet van de terugtredende overheid wordt niet meer zo vaak gelanceerd, vooral niet meer na de ‘bail-outs’ (lees: financiële injecties/assistentie) van overheidswege van bedrijven, die failliet dreigden te gaan tijdens de recente economische crisis. Bij privatiseren is in Suriname altijd gesproken over bedrijven die gered moeten worden. Een noodzaak daartoe bestaat niet bij Staatsolie. Wat in dit kader als een verrassing komt, is de houding van de bond in het bedrijf. De werknemersorganisatie zegt dat ze zelf jaren terug het voorstel heeft gedaan om te privatiseren. Het vermoeden kan door deze houding ontstaan dat de bond precies weet of in staat is te voorspellen wat de consequenties zullen zijn voor de leden van de bond. Dus er is dan voldoende overleg geweest tussen de bond en het bedrijf en de werknemers zijn dus genoeg op de hoogte gesteld. In bepaalde landen is het wettelijk verplicht dat bij bedrijven van een bepaalde omvang de betreffende ondernemingsraad wordt gehoord. Waarom de werknemersorganisatie zo enthousiast is, zou mogelijk verklaard kunnen worden door het uitspreken van de hoop van ‘wij willen ook deelnemen aan het aandelenpakket’. Onder ‘wij’ verstaan wij dus de werknemers. De werknemers willen dus aandelen kopen/verwerven. Dit betekent dat de bevoegde autoriteiten die de aandelen mogen verkopen, de aandelen moeten reserveren voor de werknemers of dat de werknemers op gelijke voet met investeerders meedingen naar de aandelen en een voordeelfactor (preferentie) hebben boven overige deelnemers. Als de bond deze afspraak heeft kunnen maken/vastleggen en het kan afdwingen, dan moeten wij de bond complimenten maken. Als het gaat om een veronderstelling van iets dat logisch is, dan fronzen wij wel onze wenkbrauwen. Waar is de bond naar toe op weg. De werknemersorganisatie stelt verder dat “de presentatie die zij zullen voorhouden aan de directie betreffende de privatisering al lang ready is”. Hiervoor heeft de bond speciaal een accountant aangetrokken. Deze mededeling brengt de burgerij dan weer in de war. Is er nog wat te presenteren aan de directie en aandeelhouders? Als dat zo is, dan zijn er dus geen afspraken gemaakt over het verwerven van aandelen. Hoe is de bond dan toch enthousiast? Een beetje moeilijk om te volgen. Werknemers hebben in ieder geval belangen bij een privatisering. Het heeft te maken met garanties wat betreft het behoud van banen en op langere termijn de continuïteit van het bedrijf. Het heeft te maken met afvloeiingen, de kwaliteit van de komende cao’s, de toekomstige productiviteit van het bedrijf en de aantrekkelijkheid op de internationale kapitaalmarkt. De bond wil een dikke vinger in de pap hebben als het gaat om de gedeeltelijke verkoop van het bedrijf. De bond (de leden) zou(den) niet bang zijn om verantwoordelijkheid te dragen. De bond wil, voor het geval de regering hem toch overslaat, met de vuisten op tafel slaan. In de zaak van Staatsolie is het goed als de regering duidelijkheid brengt, maar ook een visie poneert of deze herhaalt en benadrukt met betrekking tot de rol die Staat volgens haar moet gaan vervullen. Is dat nog steeds van de terugtredende overheid? Wat is de houding van de regering tegenover verlieslatende en succesvolle staatsbedrijven? Moet er een onderscheid worden gemaakt of moet er een lijn worden getrokken? Staatsolie wordt steeds gepresenteerd als een Surinaamse trots, omdat het goed zou gaan met het bedrijf en omdat het door ‘ons’ is opgezet. Met de instelling van de IDCS heeft de regering wel een visie geponeerd, die meer betrekking heeft op de noodlijdende staatbedrijven. Privatiseringen zijn op gegeven moment een aangelegenheid waar tegelijkertijd naar een aantal deelbelangen moet worden gekeken. Met de privatisering moet geen politiek worden gespeeld. Het wordt dan complex en als voorbeeld noemen wij de SBBS, waar een stichting die privatisering als voornaamste doel had, uiteindelijk als bedrijf is blijven functioneren: iets dat wettelijk niet mag. Privatiseringen worden in analyses vaak in verband gebracht met corruptie, met bevoordeling van bevriende kapitalisten. Staatsolie heeft voor veel Surinamers een materiële en een immateriële waarde. De Staat moet met alle voorzichtigheid omgaan met dit bedrijf. Van de bond wordt een houding verwacht die conflicten voorkomt en niet een die alvast anticipeert op een fout lopend privatiseringsproces. De meest kwetsbare groep zal blijken de werknemers en de dienstverleners van Staatsolie te zijn. Die moeten zich intensiever beginnen met de zaak te bemoeien en niet uitsluitend te steunen op vertegenwoordigers.