Tijdens de korte staking, waarvan er sprake was bij de RBC-bank in Suriname, is duidelijk geworden dat de verhoudingen die al geruime tijd hebben bestaan tussen vakbonden en werkgevers enigszins een verschuiving hebben ondergaan. Dat is opvallend tijdens deze regeerperiode. Het bedrijfsleven, en met name de werkgeversorganisatie VSB, heeft duidelijk een visie geponeerd met betrekking tot een trend van loonsverhogingseisen die op gegeven moment op komst waren, nadat o.a. financiële instellingen hun jaarverslagen openbaar maakten. Over de gehele linie mogen aandeelhouders zo op het eerste oog niet ontevreden zijn. Er is een bepaalde mate van arbeidsrust geweest, er is een bepaald niveau van stabiliteit geweest wat betreft de valutakoersen. Dat alles heeft gemaakt dat er winsten konden worden gemaakt. Het IMF is op een vast moment in het jaar weer uitgekomen met een statement, waarin wordt aangegeven dat opgepast moet worden voor ongebreidelde loonstijgingen. Een vraag die eens gesteld moet worden, is of het IMF baat heeft bij een wereld zonder of met veel minder economische problemen. Heeft het IMF bestaansrecht in een wereld zonder of met veel minder economische problemen? Terugkerend bij de traditionele verhoudingen waaraan jarenlang is gebouwd, valt nu duidelijk te merken dat de VSB thans in een andere positie is beland tijdens deze regering. Zo participeert de VSB niet aan het Tripartiet Overleg. Tripartiet overleg in de traditionele vorm is voor Suriname, zonder een organisatie die zich profileert als de werkgeversorganisatie, niet mogelijk. De basis van tripartiet overleg is hetzelfde gebleven mondiaal, alleen is er nu een oproep om de dialoog breder open te gooien, dus te verrijken, en het te koppelen aan de politiek, dus het direct sociaaleconomisch beleid. Dat zou immers een manier zijn om de werkers meer inspraak te geven in de politiek of anders gezegd de formulering van het sociaaleconomisch beleid. De situatie met de VSB is na een aantal maanden TO nog niet veranderd. Deze organisatie is nog steeds buiten de boot.
Na het bekend worden van het standpunt van het IMF en eisen in de financiële sector heeft de VSB, eigenlijk op een ongekende wijze, de vrijheid genomen om over de looneisen een standpunt te formuleren, eigenlijk om de hoogte van de looneisen af te wijzen. Nooit eerder is in het afgelopen decennium meegemaakt dat de VSB zich heeft uitgelaten tegen een aangelegenheid, die primair de individuele werkgever en de werknemers regardeert. Alles bij elkaar genomen, zijn in meerdere mate standpunten van de VSB dan van de betrokken financiële organisaties kenbaar geworden. Daarmee heeft de VSB een andere houding in de economische verhoudingen aangemeten. Vergaand is echter de ‘aantijging’ die – kennelijk in dit verband – gemaakt wordt door een werknemersorganisatie die zich solidair verklaarde met de bonden die in actie waren. Deze sympathiserende vakbond heeft gereageerd op basis van suggesties als zouden werkgevers (thans) bewust de confrontatie zoeken met de vakbeweging, met als enig doel de vakbeweging te schaden. Om uit te gaan van dit standpunt betekent dat er iets fundamenteels is veranderd in de verhoudingen tussen werkgevers en werknemersorganisaties. Het betekent dus dat deze verhoudingen aan het eroderen zijn. Wat de oorzaak is, wordt niet expliciet in het schrijven vermeld. Te concluderen valt dat de veranderde houding te maken heeft met de onbetwiste vaststelling dat het bedrijfsleven structureel in staat is geweest winsten te boeken en dat op gegeven moment het billijk zou zijn om te geraken tot een aanpassing van de verdeling van de groter geworden koek. De sympathiserende vakbond zei in de verklaring ook dat hij niet lijdelijk aan de kant zal blijven staan wanneer werkgevers bewust het arbeidsproces verstoren door te persisteren in hun weigerachtige houding, met het kennelijke doel om de kracht van de vakbonden te breken. Er wordt dus uitgegaan van een bewust verstoren van het arbeidsproces door werkgevers en een oogmerk om de kracht van de vakbonden te breken. In principe constateert deze vakorganisatie dus een verdergaande verslechtering van de verhoudingen tussen werkgevers en werknemers en een verdiept wantrouwen tussen de twee partners. Dat is een vergaande constatering waar het juist de bedoeling leek van deze regering om de verhoudingen tussen de economische actoren te verstevigen in het TO bijvoorbeeld. Waaraan is deze verslechtering van de verhoudingen te wijten? We hebben helaas niets mogen vernemen van de overkoepelende Ravaksur over het standpunt van de VSB. Veel is in de Surinaamse samenleving niet fundamenteel veranderd, wel de politieke constellatie die aan de macht is. De politieke regering blijft echter verantwoordelijk vanuit de grondwet voor goede verhoudingen tussen werkgevers en werknemers. Die verhoudingen moeten – in het belang van de economie en van degenen die daarin door activiteiten een living vinden – alles overstijgend en stabiel zijn. Er is een taak weggelegd nu voor de regering om de economische verhoudingen en een eventueel wantrouwen via fora en overleg weer in rustige vaarwateren te leiden.