Inleiding
Succesvolle realisatie van sociaaleconomische ontwikkeling is grotendeels het resultaat van investeringen die een optimaal rendement opbrengen. Daarvoor is essentieel een juiste en efficiënte allocatie van middelen gepaard met ondersteunend industriebeleid en randvoorwaardenbeleid. Investeringen zullen, willen zij bijdragen aan een daadwerkelijke ontwikkeling van het land, moeten voldoen aan een aantal strikte criteria waaronder genoemd mag worden het al dan niet leveren van een positieve bijdrage aan het nationaal inkomen, de schepping van werkgelegenheid, de betalingsbalans, rurale ontwikkeling, regionale ontwikkeling, een meer gelijke verdeling van inkomen, behoud van de kwaliteit van ecologie en milieu en de voedselzekerheid.
Momenteel ervaart de samenleving een zekere mate van welvaart, maar het is slechts schijn, omdat de werkelijke en schrijnende armoede verbloemd wordt en de basis van deze schijnwelvaart fragiel is, terwijl een groot deel van de samenleving (ca 50-60%) op krediet leeft en volgens de IDB- en EU-rapporten (joint annual report 2008) ca 90% van de bevolking minder dan 300-400 USD per maand verdient. De groei van het BBP dan wel BNP is gebaseerd op consumptie en op roofbouw van grondstoffen. En niet op duurzame productie, die productie wordt niet gestimuleerd en wat er was, is om zeep geholpen. Als we grondstoffen ter waarde van bijvoorbeeld 1 miljard USD exporteren dan komt slechts een minieme fractie (ca 10%) daarvan terug in onze economie. Hiervan wordt het grootste gedeelte door de overheid opgemaakt. Voor productie is er geen geld. Dat is de cultuur van onze overheid geweest. En ‘culture is destiny’. We verkopen dus het familiezilver om in onze levensonderhoud te kunnen voorzien. We worden dus in werkelijkheid elke dag armer. Dat is de erfenis die president Bouterse geërfd heeft.
De samenleving heeft een betrekkelijke veerkracht en die zal in de toekomst danig op de proef worden gesteld. Immers we staan alweer aan de vooravond van een wereldwijde recessie, omdat politici luisteren naar de profeten van het IMF/Wereldbank-model. De betrekkelijke koopkracht is van teveel toevalsfactoren afhankelijk en die factoren kunnen in de toekomst komen weg te vallen.
Dat komt omdat wij een grondstoffenleverancier zijn gebleven en onze economie grotendeels uit ‘low value added’ sectoren bestaat, terwijl de overheid teveel geld besteedt aan lonen en activiteiten die niets opleveren. Dat maakt dat de gemiddelde werknemer over weinig koopkracht bezit, slecht opgeleid is en een lage productiviteit heeft. Er zijn enclaves waar de koopkracht redelijk hoog is, maar deze enclaves leiden in feite een parasitair bestaan en hun bijdrage aan het nationaal inkomen is daardoor niet wat het zou moeten zijn.
De lucratieve goudsector is bovendien substantieel in buitenlandse handen.
Laag opleidingsniveau, slecht onderwijs, lage productiviteit, laag innovatief vermogen, een hoge mate van crisisgevoeligheid, veel verborgen werkloosheid, kapitaal export, een steeds toenemende afhankelijkheid van leenkapitaal, dat zijn allemaal de gevolgen van een economisch beleid gericht op grondstoffenproductie en -export.
Het is een spiraal omlaag naar het niveau van een land, dat als het roer niet drastisch omgegooid wordt, nooit meer uit het moeras van onderontwikkeling zal kunnen opstijgen.
De hoofdoorzaak ligt in het feit dat veel van onze kaders en beleidsmakers specialisten zijn geweest in het produceren van armoede. Ze hebben datgene gedaan wat ze konden doen en ze hebben niet gedaan wat nodig is om echte ontwikkeling te kunnen brengen, omdat ze simpelweg de kennis en ervaring daartoe missen.
Het produceren van grondstoffen als rondhout gaat ons geen millimeter vooruit brengen. De opbrengsten uit rondhoutexport bewijzen dat dan ook. De toegevoegde waarde wordt namelijk in het buitenland geschapen.
Fundamentele keuze
We zullen een keuze moeten maken uit doorgaan op de oude voet en onze economie inrichten als een plantage-economie. Dit model is het klassieke op de plantage-economie gebaseerde model, we leveren onze natuurlijke hulpbronnen in en wachten de resultaten af. Suriname kijkt met gekruiste armen toe en hoopt dat buitenlanders het land voor ons zullen ontwikkelen. Of we gaan de weg op van ‘high value added’ industrialisatie.
Alleen met industrialisatie zullen we het koopkrachtniveau kunnen verhogen, er is geen andere keus. En we kunnen beginnen om te stoppen met het weggeven van onze natuurlijke rijkdommen. Het huidig concessieregiem faciliteert uitverkoop van onze rijkdommen. President Bouterse staat voor een keuze met een grote moeilijkheidsgraad. Geen enkele Surinaamse regeringsleider heeft ooit voor een dergelijke keuze gestaan.
Benutting van het bos
Het bos is een kostbaar bezit en kan voor vele doeleinden nuttig gebruikt worden. Velen kennen de waarde van het bos niet. Maar dat gaat ook op voor andere sectoren, omdat producten van hoge waarde pas dan geschapen gaan worden, als de producten afkomstig uit deze sectoren die een lage waarde-inhoud hebben, een proces van waardetoevoeging ondergaan middels diverse industriële bewerkingen die uiteindelijk een high value added opleveren. Bosbouw gebaseerd op rondhoutexport is crimineel, het vernietigt enorm veel meer dan het ons oplevert. Daarom is ondergetekende een voorstander van stopzetting van rondhoutexport.
Bij de benutting van het bos voor de ontwikkeling van de oliepalmsector zijn er twee modellen ter discussie. Er is het met China Zhong Heng Tai gesloten contract en er is het concept-contract met Foods Fats en Fertilizers te Hyderabad.
Een confrontatie van beide contracten levert het volgende beeld op:
Het financieel en ontwikkelingsvoordeel voor Suriname is in het FFF-model bijna het tienvoudige t.o.v. het LVV-CZHT model. Er is alleen een groot nadeel met het FFF model: Surinamers moeten met discipline en efficiënt en effectief gaan werken!
Richard B. Kalloe