De Stichting Tata Kwasi ku Tata Tinsensi doet er goed aan om ruim op tijd aandacht te besteden aan een zeer cruciaal moment in de geschiedenis van Suriname, dat ook het gezicht van Suriname voor altijd zou veranderen. Nog steeds heeft het moment van deze 1 juli de potentie om bij een juiste evaluatie en oprecht plan van aanpak, het gezicht van Suriname significant te veranderen. De stichting is met een verklaring uitgekomen, waarin wel te zien is dat het enigszins bewust is van de potentie van deze dag. Gaat het puur om de herdenking van en de bezinning bij historische mijlpalen, dan is 1 juli 1863 niet alleen een dag van belang voor de Creolen en Marrons, maar ook voor de Hindoestanen. Deze dag bracht het denken van vervanging van dwangarbeid in een stroomversnelling bij de kolonisator. Toen kwamen de Brits-Indische immigranten om de hoek kijken. Alhoewel de komst van de Hindoestanen in de jaren ’60 en ’70 treurend is bezongen, zijn heden ten dage weinig personen in de groep aan te treffen die de komst van de voorouders naar het land Suriname betreuren, integendeel. Het draait dan niet alleen om de economische positie en mogelijkheden, maar ook om de brede en rijke ervaring van het opgroeien en co-existeren in deze samenleving. Velen ontlenen er veel trots aan het vreedzaam samenleven, mede tegen de achtergrond van de ontwikkelingen in landen die beweren de pioniers en trendsetters te zijn als het gaat om mensenrechten en gelijke behandeling, waaronder het voormalige moederland.
Opvallend dit jaar is dat, wellicht in lijn met de herdenking van nadere groepen, dat een organisatie van plan is om niet de afschaffing van de slavernij 149 jaar geleden te herdenken, maar het aantal jaren dat de bevolking met een Afrikaanse roots zich al bevindt op Surinaamse bodem. Daaruit kan kracht geput worden om afstand te doen van groepsgebonden hebi’s en te werken aan de fundamenten van deze kringen met wellicht een nadruk op de doorslaggevende rol van het vaderschap en het belang van het koesteren van de gezinsstructuur en de nauwe familiebanden. In dit kader denken wij nu aan de oproepen die geregeld gedaan worden door onze nieuwe minister van Justitie en Politie. Met zijn oproep aan vaders raakt hij de meest essentiële snaar als het gaat om ontspoorde jongeren die uiteindelijk in aanraking komen met justitie. Nu de minister eenmaal bezig is, kan hij wat ons betreft voortaan ook meenemen de vaders die fysiek wel aanwezig zijn in het gezin, maar geen rol wensen te vervullen in de vorming van de kinderen. De hierboven genoemde stichting wenst dit jaar bij 1 juli onder meer aandacht te besteden aan de gruwelijkheden, waaraan de slaven onderworpen zijn door de koloniale machthebbers en het bedrijfsleven uit dat land. Echter moet men ervan doordrongen zijn dat het belichten van dit aspect een doel moet hebben dat nu relevant is. Bij de organisatie draait het om erkenning en het humane. De (vrije) slaven zijn in de eerste plaats nooit voor hun bewezen diensten bedankt. En wat zijn dan de bewezen diensten? Het gaat om de landbouwproducten die heel lucratief hier werden verbouwd en verkocht op de wereldmarkt, ten voordele van het Nederlands bedrijfsleven en de Nederlandse Staat. Het gaat dus om de inzet om het Koninkrijk der Nederlanden te helpen opbouwen met bloed, zweet en tranen. De stichting maakt met het statement over het bedanken voor de inzet een wellicht nieuw, maar zeer interessant punt. Maar eerst moet de kolonisator de inzet en de bijdrage van de (vrije) slaven in Suriname erkennen. Dat betekent het erkennen dat het koninkrijk Nederland staat op fundamenten waarop slaven hebben gearbeid, zonder er zelf beter van te worden, integendeel. Velen zagen hun gezin verscheurd, precies op dezelfde wijze waarop een aantal Europese landen op een bureautafel met een liniaal tekeer ging en heel Afrika onderling verdeelde, dwars door alle menselijkheid. Die erkenning zal waarschijnlijk niet komen, omdat we daarmee dichterbij zouden komen bij een berekening, welke o.a. door de Surinaamse econoom Zunder is gemaakt. En de volgende stap zou dan zijn uitkeringen doen aan de betreffende economie of niet. In de tweede plaats refereert de stichting ook aan het aspect van publiekelijke spijtbetuiging voor de inbreuk die gemaakt is op het recht op leven van de slaven. Dit punt is al decennia geleden gemaakt en heeft te maken met een zekere genoegdoening, waarbij onduidelijk is wat de groep verder zal doen. Duidelijk blijkt dat de groep afstammelingen van de ex-slaven nog in hun eigen belevingswereld waarde hecht en een rol toebedeelt aan de slavenhouders en hun gevoelens. Andere groepen hebben niet veel waarde aan zo’n ‘openbare sorry’ gehecht. Uit de verklaring van de stichting blijkt dat ze waarde hecht aan rehabilitatie van de Winti. Dit oorspronkelijk geloof van de Afrikanen is als een gevaar beschouwd door de kolonisatoren, omdat het een middel was om de groepscohesie te behouden en kracht te putten om steeds op te staan en de juiste richting op te gaan. De slaven zijn gestript van dit deel van hun identiteit, vandaar wellicht dat een openbare sorry nog zwaar weegt. Uit de nadruk die de stichting aan het lijden van de slaven wil geven, valt zeker ook een politieke boodschap te destilleren. De cruciale vraag is of de voormalige slavenhandelaren en kolonisatoren in hun psyché veranderd zijn heden ten dage. Met andere woorden, is er een andere grondhouding te destilleren uit hun handelen in de internationale gemeenschap en de internationale politiek. De stichting en andere soortgelijke stichtingen zouden er goed aan doen om deze vraag te beantwoorden. Wij komen tot de conclusie dat er niet veel is veranderd. Daarvoor hoeven wij maar terug te kijken op de wijze waarop laatst de Rio+20 is afgelopen. Vanuit het besef dat er niet veel is veranderd, moet meer aandacht besteed worden aan de zuid-zuid-coöperatie. In de benadering tegenover de westerse koloniale mogendheden moet de nadruk liggen op compensatie die nog betaald moet worden.