In het kader van de herdenking van 139 jaar Hindoestaanse immigratie op 5 juni a.s. publiceert Dagblad Suriname in samenwerking met Jan S. Soebhag, enkele artikelen over de nakomelingen van de Hindoestaanse contractarbeiders in Suriname.
Als wij deze nakomelingen in de schijnwerpers plaatsen, zien wij dat ze overal en in alle sectoren hun stempel gedrukt hebben. Wij willen enkele van de nakomelingen vanuit hun dagelijkse activiteiten en hun beroep belichten. Vandaag het derde artikel uit deze reeks.
Raghunath Mangrey, meer bekend als Mangre van Meerzorg, de birhá-zanger
Hij is geboren op 19 september 1921 op Nieuw Zorg, te Pad van Wanica. Van huis uit is hij landbouwer en veeteler en hij heeft zijn leven lang melk verkocht.
Zijn vader heette Shaibu Mangrey (QQ/56) en hij was afkomstig uit het dorp Rakmoswa (omgeving van de Politie post Tulshipur) in het district Gonda (India). Zijn moeder heette Indra Bhaggu (QQ/57) uit dezelfde plaats en district. Het interessante hiervan is dat de ouders reeds gehuwd waren toen ze samen kozen voor Suriname (Afreis-datum: 27-11-1913/Aankomstdatum: 07-01-1914/ Begindatum contract 07-01-1914/ Einddatum contract: 07-01-1919).
Zijn vader was 20 en zijn moeder 19 jaar jong toen ze naar Suriname kwamen met hetzelfde Engels schip ‘Sutlej III’.
De ouders van Mangrey werden te werk gesteld op dezelfde plantage: Dordrecht en Peperpot (district Commewijne).
Na de contractperiode verhuisde de familie naar Pontbuiten/ Nieuw Zorg in het huidige district Wanica. Drie maanden na de geboorte van Mangrey vertrok de familie van Pont/ Nieuw Zorg naar het district Commewijne te plantage Meerzorg. Raghunath Mangrey heeft sindsdien zijn ouderlijke woning aangepast, bijgebouwd en hij woont daar nog steeds. De ouders van Mangrey hadden in totaal negen kinderen (vier jongens en vijf meisjes).
Hij bezocht de lagere school tot en met de vierde klasse en hij mocht van zijn vader niet meer naar school. Mangrey moest Hindi leren en dat was heel belangrijk voor zijn ouders, daar de familie correspondeerde met de achtergebleven families uit het dorp Rakmoswa. Hij moest de school verlaten en de brieven die zijn ouders uit het toenmalig Brits-Indië ontvingen, lezen en beantwoorden. Onder de brieven plaatste hij de naam van zijn vader en zijn moeder.
In de ochtenduren moest Mangrey zijn ouders helpen en ‘s avonds Hindi-lessen volgen. Hij volgde Hindi-cursussen tot het vijfde boek van Nathurám. Voor rekenen werd het examen afgenomen door de heer Rahmankhan (immigrant) en de andere onderdelen door een zekere Bábu Jagernathsingh (kenner van het Hindi). Naar zijn zeggen zat Rahmankhan samen met Bábu Jagernathsingh op dezelfde school in India.
Het verlaten van de school en het leren van het Hindi bracht met zich mee dat Mangrey ook zijn intrede deed in de culturele wereld. Toen hij in voldoende mate Hindi-kennis had opgedaan, begon hij samen met anderen uit de buurt met zang en muziek en Ramáyan te citeren.
Als eerst ving hij aan met het citeren van de Ramáyan tijdens de verschillende bijeenkomsten in de buurt en hij gaf uitleg over hetgeen hij citeerde. Hierna leerde hij van de groep van de Ahirs (veetelers en landbouwers) birhá zingen op feestdagen en belangrijke hoogtijdagen, zoals de holi-viering. Hij kon ook op heel jonge leeftijd vrijelijk discussiëren met de pandit, daar hij over veel informatie beschikte uit de Hindiboeken.
Na het huwelijk op 16-jarig leeftijd werd Mangrey met zijn birhá heel populair. Aan de ene kant was het zijn vader, die hem enig inzicht gaf in de immigratiegeschiedenis van de Hindoestanen, en aan de andere kant waren de verschillende groepen Ahirs, die hem telkenmale meer kennis over de Ahir cultuur bijbrachten.
De birhá houdt zoveel in als een verhandeling in zangvorm. Hierin worden voornamelijk de geschiedenis en bepaalde leefwijze, de ervaringen die men opdeed tijdens hun leven bezongen. De birhá behoort tot een van de traditionele zangvormen bij de Hindoestanen, die bijkans op eenzelfde toon en ritme gezongen worden. Dit genre kan soms variëren van een lengte van een tweeregelige strofe tot meer dan zesendertigregelige strofe. De birhá wordt vaak in een vraag-en-antwoordvorm gezongen, die vroeger uren kon duren.
De birhá kennen wij als de Ahirwá zang (boerenzang) met een eigen stijl en genre. De dans die hierbij hoort is de Ahirwá ke nác of janghinyá ke nác. Soms zijn er meer dan een dansers en zangers bij betrokken.
Hiermee werd Mangrey heel populair in Suriname. Hij heeft het birhá-genre in een eigen stijl gegoten en gezongen. Dit vanwege het feit dat hij een zoon is van een immigrant, de geschiedenis van zijn ouders kent, veel cultureel werk heeft verzet en overal in Suriname met zijn zangtalenten de Hindoestanen veel plezier brengt. Mangrey behoort vermoedelijk tot een van de weinigen die de birhá-cultuur nog heeft behouden en zingt.
Mangrey vertelde dat hij op Trinidad heeft meegedaan aan een birhá-contest en van een vrouw heeft verloren. Hij eindigde op de tweede plaats.
In zijn leven trok hij veel op met zijn vrienden, Rajaram, Birju, Chandra Mohan, Pt. Moerlie en Baldew, allen uit de omgeving Meerzorg. In zijn jeugd deed hij ook aan sport, waaronder: worstelen (geleerd van de immigrant Ramdien) en roeibotensport (driemaal kampioen geweest met zijn boot ‘Bahádur’). Hij heeft als artiest gespeeld in enkele toneelstukken. In zijn jeugd was hij lid van Subhas Muziek Orchestra en bespeelde hij de basgitaar.