Uit de afgelopen 5 verkiezingen is gebleken dat gemiddeld 17,8% van de stemgerechtigden, geen oproepingskaart kon krijgen. Dat blijkt uit de memo die Anton Paal, consultant, aan minister Soewarto Moestadja heeft gestuurd. In 1987 was het aantal onbestelde oproepingskaarten 36.000 (17,9%). De daaropvolgende verkiezingen bedroeg dit aantal 46.496 (18,8%) van het aantal kiezers in 1991. In het jaar 2000 zou het er beter uitzien. Toen kreeg 13,9% (38.201) van het aantal kiezers geen oproepingskaart.
Het hoogste aantal zou in het jaar 2005 worden genoteerd. Zeker een vijfde deel (20,5%) van de kiezers kon niet met een oproepingskaart gaan stemmen. In 2010 dropte dit percentage drastisch naar 10,3% (33.518).
In de memo aan de minister schrijft Paal dat men de oorzaak in eerste en laatste instantie altijd gezocht heeft in de onbetrouwbaarheid van de kiezerslijsten. De schuld wordt dan automatisch gelegd bij Biza. Paal weerlegt dit door te stellen dat ondanks het feit dat de verkiezingen van 1987 als zeer betrouwbaar werden bestempeld, onderzoek heeft uitgewezen dat andere actoren een rol hebben gespeeld. Een van de belangrijke redenen zoekt Paal bij de kwaliteit van de distributie van de oproepingskaarten.
Na de verkiezing van 2010 heeft Biza, alleen al aan het loket wanneer burgers hun burgerzaken in orde komen maken, van 26 mei 2010 tot 24 juni 2010 ineens 10.927 van de 33.518 gevallen opgelost. Verder zal veldonderzoek het overgebleven saldo van onbestelde oproepingskaarten moeten oplossen.
Paal denkt dat dit onderzoek in 2015 ervoor zal zorgen dat het aantal onbestelde oproepingskaarten een verdere verlaging zal kennen. Hij hoopt dat bij de komende verkiezing het aantal slecht 5% zal bedragen.
Gregory Rijssen