Op maandag 9 maart 2012 is publiekelijk bekendgemaakt en daardoor hebben ondergetekenden, allen medeverzoekers betrekkelijk het verzoek aan het Hof
van Justitie van Suriname in het jaar 2000 om strafvervolging te bevelen van
onder meer Desire Delano Bouterse ter zake van moord en medeplichtigheid aan
moord, daarvan kennis genomen dat door 6 leden van uw college krachtens
artikel 78 van de grondwet van de Republiek Suriname een ontwerp van wet
aan uw college ter behandeling is voorgelegd inhoudende wijziging en
aanvulling van de Amnestiewet 1989.
Ondergetekenden zijn van oordeel dat uw college voormeld ontwerp van wet
rechtens niet vermag goed te keuren en wel op de navolgende gronden.
Dit schrijven richten ondergetekenden dan ook aan u als inhoudende een
verzoek in de zin van artikel 22 lid 1 van de grondwet.
Vermelde gronden zijn dan de volgende:
- Ingevolge artikel 4 van het Wetboek van Strafvordering heeft het Hof van
Justitie van Suriname bij beschikking d.d. 31 oktober 2000 haar Procureur-Generaal bevolen tegen de persoon van Desire Delano
Bouterse en tegen diegenen die daarvoor in aanmerking komen een
strafvervolging in te stellen ter zake van moord en medeplichtigheid aan
moord. Op 13 november 2000 heeft de Procureur-Generaal, gevolg gevend aan
voormeld vervolgingsbevel, aan de Rechter Commissaris een vordering
tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek gedaan ’tot welk
gerechtelijk vooronderzoek de Rechter Commissaris ook is overgegaan.
Daarmede was de vervolging van Bouterse en andere voornoemde
personen aangevangen en was daardoor ook de zaak bij de rechter
aanhangig.
2. In gevolge artikel 131 lid 3 van de grondwet is elke inmenging inzake de
vervolging en inzake bij de Rechter aanhangig, verboden. Dit verbod richt
zich tot zowel de gewone burger als de organen van de staat die met de
hoogste trappen van staatsmacht zijn bekleed.
Dit laatste blijkt helder en duidelijk uit artikel 69 van de grondwet
luidende: “de wetgever, de regering en de overige overheidsorganen
nemen de bepalingen van de grondwet in acht”.
Het verlenen van amnestie door de wetgever houdt in: het opheffen van
de vervolgbaarheid of verdere vervolgbaarheid van een verdachte. Op
grond van het voorgaande betekent dus het verlenen van amnestie aan
personen die vervolgd worden en wier zaak zich onder de rechter
bevindt een ernstige schending van artikel 131 lid 2 voormeld, aangezien
het helder en duidelijk een inmenging inhoudt in zaken die zich onder de
rechter bevinden.
Suriname is sinds 12 november 1987 partij bij ‘The American Convention
on Human Rights 1969’ en ingevolge artikel 1 van dit verdrag is Suriname
verplicht de bepalingen van dit verdrag volledig te respecteren en te
handhaven. Die verplichting wordt wat betreft de rechterlijke
bescherming van de rechten van dat verdrag aan personen toegekend
nader gepreciseerd in artikel 25 lid 2 sub C van dit verdrag, inhoudende
dat de organen van de staat verplicht zijn om te verzekeren dat die
rechterlijke bescherming ook geïmplementeerd wordt en effectief is. Als
nu zoals boven aangegeven amnestie verleend zou worden met
betrekking tot de personen die krachtens bovenvermelde beschikking
van het Hof van Justitie van Suriname vervolgd worden, en wier zaak dus
onder de rechter is, dan is mitsdien de consequentie dat de staat
Suriname zich schuldig maakt aan een ernstige schending van artikel 25
van ‘The American Convention on Human Rights 1969’. De redactie
voor bovenvermeld wetsvoorstel is volstrekt ondeugdelijk zoals die is
neergelegd in het intitule daarvan en in het daarbij gevoegde concept
voor een memorie van toelichting. Immers, op geen enkele wijze wordt
aangegeven dat de nationale eenheid in verdere ongestoorde
ontwikkeling van de Republiek Suriname in gevaar zou komen als geen
amnestie wordt verleend. Dat een dergelijke aangifte niet is geschied, is
uiteraard een gevolg van het feit dat dat gevaar niet bestaat. Ter dien
aanzien moet nog worden opgemerkt dat amnestie een
beleidsinstrument is voor oplossing van conflictsituaties die zich binnen
de gemeenschap of delen daarvan kunnen voordoen en dus is er geen
sprake van onderbreking van amnestieperioden aangezien elke amnestie
een op zichzelf staande handeling is, toegespitst op een zich op een
bepaald moment voordoende situatie. De argumentatie in voormeld
concept voor memorie van toelichting dat voortgang van de vervolging
van bovengenoemde personen een eensgezinde ontwikkeling van de
staat Suriname zou verstoren, is evenzeer een totaal ondeugdelijke
stelling. Immers, juist wanneer de onafhankelijke en onpartijdige rechter zijn
oordeel heeft gegeven over de deugdelijkheid van de vervolging zal de
gemeenschap dit accepteren en vervolgens voortgaan met inachtneming
van dat oordeel haar leven te vervolgen.
Het ecarteren van een dergelijke oordeel door een politiek besluit zal in
tegendeel tot frustratie van die acceptatie leiden.
Ondergetekenden doen dan ook een zeer dringend beroep om het aan u
voorgelegde wetsontwerp niet in behandeling te nemen c.q. niet goed te keuren
en doen voorts een dringend beroep op de regering c.q. de president om indien
niettemin van een dergelijke goedkeuring sprake zou zijn, het wetsontwerp
zoals voormeld niet te bekrachtigen.